Met de verhuis begon een nieuw leven voor de familie Capiteyn. Tot voorjaar 1867 hadden ze op Seraphin na hun dagelijks brood verdiend als arbeiders in de textielindustrie. Nu namen ze met vereende krachten een bescheiden chocolade- en suikerijbedrijf (= cichorei) over en zouden voortaan als zelfstandige fabrikanten voor eigen rekening werken. De kleine gehuurde arbeiderswoning werd ingeruild voor een groot herenhuis. Een opgesplitst voormalig “maison de plaisance” dat weliswaar uitgeleefd was, moeilijk te verwarmen en zonder comfort, maar elk kind beschikte er over een eigen slaapkamer, er waren ruime kelders en zolders, een eigen waterput, een eigen toilet en een meer dan riante tuin met fruitbomen.
Dat de familie het fabriekje kon overnemen was te danken aan een samenloop van omstandigheden. Philippe Duprez, de man die ca. 1856 in de “remises” achter zijn huurwoning in de “Meerschstraet” op naam van zijn echtgenote een bescheiden chocoladefabriekje had opgestart met een tweedehandse kleine stoommachine als krachtbron, was in mei 1865 onverwacht overleden. Nauwelijks 41 jaar oud. Aanvankelijk had zijn 33-jarige weduwe Hélène De Rudder (°Gent 4/06/1832) samen met inwonende knecht Francis Verniers het bedrijf draaiende gehouden. Toen deze knecht in maart 1866 overleed, werd zijn plaats ingenomen door een nieuwe dienstknecht: de 29-jarige Seraphin Capiteyn.[ref]DSA, archief Burgerlijke Stand, bevolkingsregister 1870 – 1880, boek 4.[/ref] Het leiden van een bedrijf was echter niet iets waar de jonge weduwe van droomde. Bovendien was haar echtgenoot jarenlang provincieambtenaar geweest waardoor ze recht had op een gegarandeerd overheidspensioen. Een ernstig bod om haar bedrijfje over te nemen, zou dus zeker overwogen worden.
Net in deze periode overleed op 28 januari 1867 Franciscus Gantois, de weduwnaar van Ilderique Capitaine. Hierdoor eindigde zijn vruchtgebruik over haar nalatenschap. Men kon dus eindelijk alles te gelde maken en de opbrengst verdelen tussen de erfgenamen: enerzijds Ilderique haar zes kinderen en enerzijds haar broers en zussen.
In april 1867 was alles rond en Eugenius, die recht had op 15/128sten, mocht het niet onaardige bedrag van 3.499 frank 24 centiem opstrijken.[ref]RAG, notariaat Jules Lammens Gent, nr. 20 akte 348, dd. 8/12/1863.[/ref][ref]RAG, notariaat Jules Lammens Gent, nr. 27 akte 140, dd. 17/04/1867.[/ref] Het equivalent van een bescheiden arbeiderswoning.
Liep Eugenius met zijn geluk teveel te koop? Was er afgunst bij buren en kennissen? Feit is dat hij op 2 mei 1867, enkele dagen nadat hij het geld in handen kreeg, een woordenwisseling kreeg met August De Vos, een landbouwer in Oostakker/Sint-Amandsberg waarbij hij de man een “kwetsende belediging” naar het hoofd slingerde. Gevolg was dat Eugenius zich twee weken later voor het eerst en voor het laatst in zijn leven voor de rechtbank diende te verantwoorden. De vrederechter erkende dat er sprake was van “eenige verlichtende omstandigheden”, maar veroordeelde Eugenius toch tot 2 fr. boete plus de gerechtskosten. Ook diende hij August De Vos 50 fr. schadevergoeding te betalen.[ref]RAG, Vredegerecht Evergem (R 214), nr 2 vonnis 15/05/1867.[/ref]
Opvallend is dat men het in het “Eugene Kapiteyn ” niet als wever, maar reeds als “fabrikant en koopman” omschreef. Blijkbaar had zoon Seraphin zijn net geen 60-jarige vader dus onmiddellijk kunnen overtuigen om het geërfde kapitaaltje te investeren in de overname van het chocolade en cichoreibedrijfje waar hij ondertussen een jaar werkte.
Hoe alles concreet in zijn werk ging en tegen welke voorwaarden is bij gebrek aan documenten onbekend. Het belangrijkste is dat Helena De Rudder met de overname akkoord ging. Juni 1867 verhuisde ze naar Gent en de familie Capiteyn naar de “Meerschstraat nr. 27”. Zonder de erfenis vanwege Eugenius’ zus zou de overname nooit zijn doorgegaan. Niemand in het gezin of familie beschikte immers over financiële reserves. Allen waren het gewone wevers en arbeiders, de meeste analfabeet, zonder onroerend goed om te belenen.[ref]RAG, notariaat Emile Soinne Gent, nr. 53 akten dd. 4/05/1881, 11/05/1881 en 19/05/1881.[/ref]
Familiearchief Capiteyn, foto voorgevel woonhuis “Meerschstraat nr. 27” (= nu Halvemaanstraat), toestand 2005. Uiterst rechts op de foto de schouw die in 1860 werd opgetrokken bij de installatie van een stoomketel in het voormalige koetshuis.
Het geërfde geld was zeker voor Eugenius’ zoon Benedictus een godsgeschenk. Zijn vier oudere broers hadden zich de voorbije jaren steeds weten vrij te loten van militaire dienst. Toen het zijn beurt was om in februari 1867 als 19-jarige aan de verplichte militieloting deel te nemen trok hij echter een fout nummer. Gelukkig kon vader hem op 19 juni 1867, net voor de aanvang van zijn legerdienst, vrij kopen. Het was Leo Vanderhaegen (°Dentergem 13/08/1847) uit Deinze die in zijn plaats naar het leger trok.[ref]RAG, Militieregisters Oost-Vlaanderen, nr. 566 jaar 1867, kanton Evergem gemeente Oostakker.[/ref]
De grote sprong voorwaarts
Binnen de kortste keren bleek het chocolade- en cichoreibedrijfje een zeer goede investering. Krap twee jaar na de overname betaalde Eugenius reeds voldoende belasting om binnen het cijnskiesstelsel het gemeentelijk stemrecht te verkrijgen. Daarenboven werd zijn naam ook aan een ander select lijstje toegevoegd.
Alle Oost-Vlaamse gemeenten werden juli 1869 door de provinciegouverneur aangeschreven. Hij vroeg hem een lijst te bezorgen van de koophandelaars die stemgerechtigd waren voor de eerste verkiezingen van de Rechtbanken van Koophandel die in de arrondissementen Gent, Sint-Niklaas en Aalst zouden gehouden worden.[ref]RAG, Provinciaal archief Oost-Vlaanderen 1851 – 1870, nr. 1351/1 stukken en staten betreffende kieslijsten voor Koophandelsrechtbanken.[/ref] De voorwaarden, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 26 juni 1869, waren:
– beschikken over het gemeentelijk stemrecht
– minstens 42,42 fr. Patentrecht per jaar betalen aan ‘s rijksschatkist.[ref]Het patentrecht werd ingevoerd in het jaar V van de Franse Republiek en was een belasting op inkomsten uit handel en nijverheid. In 1819 werd het systeem hervormd. De vrije beroepen en bedrijven werden in 15 hoofdgroepen verdeeld, onderverdeeld in klassen met daaraan een vast bedrag gekoppeld. Naargelang de aard van het bedrijf (en de vermoedelijke rendabiliteit) werd de patentplichtige bij één van deze klassen ingedeeld.[/ref]
Aanvankelijk was er wat verwarring of ook de belasting op alcoholische dranken in aanmerking kwam voor het bepalen of men al dan niet voldoende patentrecht betaalde.[ref]De belasting op het schenken en verkopen van alcohol mocht uiteindelijk niet meegerekend worden waardoor werd voorkomen dat de herbergiers en caféhouders de kiezerslijsten zouden overheersen.[/ref] Eens dat uitgeklaard telde de lijst die het schepencollege van Oostakker/Sint-Amandsberg op 12 augustus 1869 opstuurde zes personen die in aanmerking kwamen voor het kiesrecht:[ref]RAG, Provinciaal archief Oost-Vlaanderen 1851 – 1870, nr. 1.351/1 stukken en staten betreffende kieslijsten voor Koophandelsrechtbanken.[/ref]
1) BRAECKMAN Frederic, zout- en zeepzieder, Voorstraat 128, patentrecht 117,70 fr.
2) BRAECKMAN Victor, brouwer, Voorstraat 124, patentrecht 73,70 fr.
3) CAPITEYN Eugene, suikerijfabrikant (= cichoreifabrikant), Meerschstraat 27, patentrecht 53,90 fr.
4) HOORENS Joseph, olieslager, Voorstraat 69, patentrecht 69,30 fr.
5) MERTENS Charles Louis, bloempelder (= molenaar), Voorstraat 59, patentrecht 62,70 fr.
6) MERTENS Pieter, zout- en zeepzieder, Voorstraat 53, patentrecht 83,60 fr.
Het lijstje toont dat het economisch zwaartepunt van de gemeente Oostakker volledig binnen het gehucht Sint-Amandsberg lag, en meer specifiek langs de Antwerpsesteenweg. De Voorstraat was immers het stuk van de steenweg dat door het centrum van het gehucht liep.
Enkele weken later werd door de wijkagent een tweetalige kiesbrief ten huize Capiteyn bezorgd. Het is niet waarschijnlijk dat Eugenius zijn stemrecht heeft uitgeoefend. De verkiezing speelde zich immers af in een (Franstalig) milieu dat hem totaal vreemd was. Bovendien was hij twee jaar eerder niet in staat geweest “te kunnen naamtekenen als ongeleerd zijnde” en dat was nog steeds het geval.[ref]RAG, notariaat Jules Lammens Gent, nr. 27 akte 140 dd. 17/4/1867.[/ref]
Ook het overgrote deel van de andere kiesgerechtigden lag niet wakker van de samenstelling van de Rechtbank van Koophandel. Toen op 28 september 1869 op het Gentse stadhuis het proces verbaal van de verkiezing werd opgemaakt bleek dat er uit het volledige arrondissement 47 kiesgerechtigde koopmannen waren opgedaagd. Een verwaarloosbare opkomst want alleen al de lijst die de stad Gent aan de gouverneur had overgemaakt telde 576 stemgerechtigden.[ref]RAG, Provinciaal archief Oost-Vlaanderen 1851 – 1870, nr. 1351/1 stukken en staten betreffende kieslijsten voor Koophandelsrechtbanken.[/ref]
Nadat Sint-Amandsberg in 1872 een zelfstandige gemeente werd bleef Eugenius één van de lokale economische zwaargewichten.[ref]DSA, archief gemeentebestuur Sint-Amandsberg, Processen-verbaal zittingen Schepenkollegie 1872-1891.[/ref] Het gemeentebestuur onderzocht op 17 mei 1873 opnieuw wie “betrekkelijk de halve vernieuwing der Koophandelsrechtbanken” stemgerechtigd was omdat ze “aan ’s rijks schatkist, uit hoofde van hun patentrecht, de som van Fr 42,32 betalen en zich op de kieslijst van de benoeming der gemeenteraadsleden bevinden”. Het lijstje dat de gouverneur ontving was telde ook deze keer vijf namen:
“1ste BRAECKMAN Victor, brouwer
2de CAPITEYN Eugene, suikerijfabrikant
3de HOORENS Joseph, olieslager
4de MERTENS Ch. Louis, bloempelder
5de VERMANDERE Eduard, brouwer”
Een tweetalige oproepingsbrief voor de verkiezing van de Rechtbank van Koophandel zoals Eugenius Capiteyn in september 1869 via de wijkagent ontving.
Het is onduidelijk wat juist de hoofdactiviteit van Eugenius’ bedrijfje was. De kieslijsten (1869 en 1873) voor de rechtbank van Koophandel en een akte van de burgerlijke stand (december 1874) vermelden hem als “suikerijfabrikant” (= cichoreifabrikant). De kadastrale leggers uit die periode vermelden enkel een “chocolaatstoomfabriek”. In de “Wegwijzer der Stad Gent 1869”, een voorloper van de vroegere gele gids, staat hij dan weer met de twee activiteiten vermeld.
Wegwijzer der stad Gent, jaar 1869
Eugenius’ opmerkelijke sociale promotie blijkt aan de hand van het “Verslag van den toestand der gemeente” opgemaakt op 29 januari 1874. De nieuwe gemeente Sint-Amandsberg telde op 31 december 1873 in totaal 4.726 inwoners. Slechts een beperkt aantal waren volgens het cijnsstelsel stemgerechtigd.[ref]DSA, archief gemeentebestuur Sint-Amandsberg, “Processen-verbaal zittingen Schepenkollegie 1872-1891.”.[/ref]
– voor de gemeenteraad: 234 mannen (= 4,95 % van de inwoners), waaronder Eugenius
– voor de provincieraad: 137 mannen (= 2,89 % van de inwoners)
– voor de wetgevende kamers: 63 mannen (= 1,33 % van de inwoners)
Het gemeentelijk stemrecht was niet het eindpunt. Al snel verwierf Eugenius ook provinciaal stemrecht en toen op 14 augustus 1883 het schepencollege overging tot de herziening van de kiezerslijsten 1884 – 1885 stelde men vast dat op basis van de belastingaanslagen vijftien personen voor het eerst “de vereiste voorwaarden bezitten om op de lijsten der Wetgevende Kamers te worden gebracht”. Eugenius was één van die nieuwelingen. Jammer genoeg een louter theoretisch stemrecht want op 17 mei 1883, twee maanden voor de kiezerslijst werd opgesteld, was hij overleden.
Gevolg was dat het de naam van zoon en bedrijfsleider Seraphin Capiteyn was die op de lijst van stemgerechtigden voor de Wetgevende Kamers werd bijgeschreven. Een select lijstje waar slechts 122 namen op prijkten.[ref]DSA, archief gemeentebestuur Sint-Amandsberg “Processen-verbaal zittingen Schepenkollegie 1872-1891, zitting 14 oogst 1883.[/ref] Seraphins broer en vennoot in het bedrijf, onze voorouder Benjamin Capiteyn, verkreeg het stemrecht voor de Wetgevende Kamers in 1886.[ref]Broer Heliodore Capiteyn, aanvankelijk arbeider nadien herbergier, verwierf het provinciaal stemrecht in augustus 1880.[/ref] Eugenius en zonen hadden zich op de maatschappelijke ladder letterlijk naar boven gewerkt.
Voeten stevig op de grond
Voor een man die tot april 1867 de kost verdiende als gewone katoenwever en wiens naam tot 1866 niet voor kwam op enige kieslijst,[ref]RAG, Provinciaal archief 1850-1870, nr. 542A/2 lijst met gemeentelijke kiesgerechtigden Oostakker dd. 30 oktober 1866.[/ref] had Eugenius het in korte tijd ver geschopt. Iets waarover hij zelf waarschijnlijk nog het meest verbaasd was.
Dat hij wat moeite had om zijn nieuw verworven status te bevatten bleek bij het huwelijk van zijn zoon Jacobus. Toen de ambtenaar van de burgerlijke stand in juli 1869 noteerde dat de aanwezige ouders Capiteyn-Vermeire in het huwelijk toestemden noteerde hij Eugenius, net zoals voorheen, als wever. Niet als fabrikant. Een vergissing die door de analfabete Eugenius ofwel niet werd opgemerkt, of hem koud liet. Alles wijst er immers op dat hij louter in naam bedrijfsleider was en zijn zonen Seraphin en Benjamin de echte drijvende krachten binnen het bedrijfje waren.
Er werd flink wat geld verdiend, maar de familie Capiteyn hield het hoofd koel. Elke frank werd gewikt en gewogen eer men tot een uitgave besloot. Waarom trouwens geld uitgeven voor nieuwe spullen, als men die goedkoper tweedehands kon verwerven. Toen bijvb. Op woensdag 3 juli 1872 herbergier Jean Baptiste Van Breusegem, echtgenoot van Coleta Capiteyn, allerlei zaken openbaar liet verkopen die hij in de loop der jaren had verzameld, zat de familie Capiteyn in de zaal. Schoonvader Eugenius kocht enkele potten en een “kasserol” en ook de schoonbroers deden koopjes. Seraphin Capiteyn kocht zes stoelen, een tafel, een kast en laurierbomen voor in de tuin. Zijn broer Alphons kocht enkele bezems en broer Jacobus een “bedstoel” (= beddenbak).[ref]RAG, notariaat Camille Van De Weyer Oostakker, akte 68 dd. 3/07/1872.[/ref]
[ref]versie 2018[/ref]