Thomas Josephus Capitaine, een verre oom

Gedoopt: Brussel parochie Sint-Katelijne op 19 februari 1720[ref]Dooppeter: oom “Thomas Adreanus Moureau”, doopmeter: stiefgrootmoeder “Anna Margaretha Lion[/ref].

Overleden: Meerhout op 16 april 1755.

Hij was het tweede kind van Anthony Capitaine en Theresia Moreau, en een jongere broer van onze voorvader Arnoldus. Alhoewel slechts een verre verwant, vonden we het toch de moeite waard om hem in deze familiekroniek op te nemen gezien de vele archiefvondsten over hem.

Net zoals zijn vader en oudere broer koos ook Thomas[ref]In verschillende stukken wordt hij enkel met de tweede voornaam Joseph vermeld.[/ref] voor een loopbaan bij de douane. In het laatste trimester van 1741 kreeg hij, 21 jaar oud, een aanstelling als garde te paard bij de brigade Turnhout à rato van 240 gulden/jaar[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.861 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1741-1743, loonstaten september 1741, maart 1742, juli 1742.[/ref]. Gezien de afstand tussen Turnhout en Arendonk (waar vader Anthony toen ontvanger ad interim was) maar 10 km bedroeg, kon Thomas waarschijnlijk bij zijn ouders blijven inwonen. Dit had voor iedereen alleen maar voordelen: Thomas diende geen geld uit te geven voor een eigen huishouden en het gezin Capitaine – Moreau, dat het niet breed had, wist zich verzekerd van een extra inkomen.

Nauwelijks 22 jaar oud beleefde Thomas op 21 oktober 1742 de schrik van zijn leven[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.861 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1741-1743. [/ref]. Die dag hadden “le garde Thomas Capitaine de la brigade Turnhout et le garde Elard de post à Balen” tijdens een patrouille “arrêté deux charrettes de sucre candis, l’une attelée (= ingespannen) de trois chevaux et l’autre a un cheval, entrez par Postel a un hameau sous Mol nommé Achterbosch du nommé Diriek Librechts de Gheel”.


Een boerderij in het gehucht Achterbosch in Mol, toestand voor de Eerste Wereldoorlog. Waarschijnlijk weinig verschillend van de hoeven ten tijde van Thomas Capitaine zijn passage in het gehucht.

Nadat “les dits gardes ayant conduit les dites deux charrettes jusques aux premiers maison de Balen a cinq quarts de lieu d’ou elles avaient été saisis et arrêter, quinze a vingt personnes armées de fourches (= hooivorken), battons et autres armes, ont attaqué les dits deux gardes et a force des coups sous les acclamations de: tue, tue, leur ont enlevé une des dites charrettes et les quatre chevaux.

Gelukkig werden de twee gardes niet doodgeslagen en de gewapende bende was er niet in geslaagd om de grootste kar mee te nemen “l’essieu (= de wagenas) d’icelle étant par bonheur cassé au dit lieu. Ils (= de bende) ont été obligé d’abandonner aux dit gardes la dite charrette avec quarante caisses de sucre candis”.

Handelaar Librechts was niet aan zijn proefstuk. Drie weken eerder had hij garde Callebaut persoonlijk aangevallen toen die een kar geladen met zout staande had gehouden. Vanuit het departement vroeg hoofdontvanger Tombelle om tussenkomst van de Raad van Financiën bij de fiscaal van Brabant (= soort procureur) opdat deze dringend en hard zou optreden tegen Librechts bij wijze van voorbeeld voor andere smokkelaars. Het douanepersoneel was het immers beu en “disent ouvertement que si ils ne sont pas maintenus (= gesteund), ils ne veuillent plus exposer leur vie de la sorte”.

Heldendom was in de brigade Turnhout, die toen uit een brigadier en drie gardes bestond, trouwens ver te zoeken. De gardes waren drie sukkels waarover hun overste op 23 februari 1743 rapporteerde dat ze “geensins en convenieren in een brigade”. Garde Raemdonck “is bijna altijd ziek en daar en steekt geen de minste couragie in”. Garde Pelckmans “die en kan niet zwijgen, hij is van Turnhout, zijn vrinden doen allemaal koopmanschap, hij loopt bij den enen boer voor en den anderen naar om een stuk te kouten”. Met zo een loslippige garde waren verrassingsinspecties dan ook uitgesloten. En garde Thomas Capitaine “die heeft zijn paard verkocht” en kon dus niet op patrouille worden gestuurd. Vandaar dat zijn loon in februari 1743 werd opgesplitst: loon voor een “demi mois a cheval,(en een) demi mois a pied”.

Thomas verkocht zijn paard half februari 1743. Zijn vader was sinds 17 januari 1743 “hors service” gesteld als ontvanger te Arendonk wegens fraude. Was het paard verkocht om zijn ouders financieel bij te staan?

Het trio Capitaine – Pelckmans – Raemdonck waren “gardens die niet capabel en zijn van een acquit te lezen of een kar te visiteren”. Hun overste, brigadier Tonsorn, verzuchtte dan ook “op zulke manier is het droevig voor mij, want ik zou geerne den dienst doen met eer en glorie gelijk altijd gedaan heb”.

Men besloot de drie gardes van elkaar te scheiden en op 11 maart 1743 werd Thomas Capitaine overgeplaatst naar Zondereigen (nu deelgemeente van Baarle-Hertog), niet langer als garde te paard, maar als “garde a pied depuis qu’il s’est défait de son cheval”[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.861 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1741-1743[/ref].

De contacten met de lokale bevolking hadden tot gevolg dat hij zeven maanden later op 29 oktober 1743, in Baarle-Hertog huwde met de ongeveer vier maanden zwangere Joanna Van Raeck / Janna Van Raak (°Ravels 1/09/1717, +Chaam in Noord-Brabant, Nederland 6/10/1777)[ref]Huwelijksgetuigen waren Petro Driesen en Cornelio Braeckmans[/ref].

Januari 1744 besloot het douanebestuur in Brussel om Thomas van Zondereigen over te plaatsen naar de brigade Burdinne in het douanedepartement Namen, nu provincie Luik. Eventjes had men er aan gedacht om hem naar Maillard in het douanedepartement Tienen over te plaatsen, maar daar zag men op de valreep van af[ref]In het bericht van overplaatsing zijn de woorden “Maillard” en “Tirlemont” doorstreept en heeft men er “Burdines” en “Namur” van gemaakt[/ref]. In Burdinne had Thomas’ vader een paar jaren eerder ook een tijd dienst gedaan. Indien het gezin Capitaine hun vader was gevolgd, dan had Thomas er als 17-jarige zelf ook rondgelopen. Binnen de familie wist men dus dat Burdinne een piepklein, afgelegen dorpje betrof.

Het zekere voor het onzekere nemende verkoos Thomas’ echtgenote, ondertussen zeven maanden zwanger, dan ook om tijdelijk bij haar schoonouders in Brussel te gaan inwonen waar ze beviel van een zoon: Antonius Josephus Capitaine. Op 30 maart 1744 werd hij in de Brusselse Sint-Katelijnekerk gedoopt.

Thomas’ overplaatsing naar Burdinne ging uiteindelijk niet door want op 6 oktober 1744 was hij nog steeds gestationeerd bij de brigade “Sondereygen” waarbij gesteld werd dat “le jeune Capitaine”[ref]Zijn vader die toen in hetzelfde douanedepartement actief was wordt aangeduid als “den ouden Capitain”[/ref] inwoonde bij garde Meganck en dat sinds één jaar. Het kostte hun oversten nogal wat moeite om hen op patrouille te sturen. Volgens naar Brussel doorgestuurde rapporten vonden Meganck, Capitaine en co nogal vlug dat het voor patrouilleren te koud was, of te nat, of te mistig, enz. Of ze beweerden dat er een paard ziek was. Na onderzoek bleek echter dat ze het paard aan derden hadden verhuurd om turf te vervoeren[ref]ARAB Raad van Financiën nr. 6127 rapport des inspections effectués dans les diff. Bureaux et le signalement des employés 1741-1748[/ref]. Kortom, aan uitvluchten was er nooit gebrek.

Tussen mei 1746 en maart 1750 was Thomas in Wuustwezel gestationeerd waar drie kinderen werden gedoopt. Samen met collega garde Jean Loly stuitte hij op 21 oktober 1746 in Wuustwezel, ca 200 passen van de Hollandse grens, op vijf personen beladen met enkele zakken rogge[ref]RAA, Oud gemeentearchief Wuustwezel, nr. 58 schepenakten, folio 81 recto, proces-verbaal dd. 24/10/1746[/ref]. De douaniers slaagden erin twee personen aan te houden: Gerard Van Dijck en Pierre Deckers[ref]Op 31/10/1746 werd in de marge van het proces verbaal genoteerd dat de naam Deckers foutief was, het diende “Dictus” te zijn[/ref], beiden 14 à 15 jaar oud en inwoners van Wuustwezel. De drie anderen waren op de vlucht geslagen met achterlating van de zakken.


Handtekeningen van Thomas Capitaine en collega Jean Loly Wuustwezel dd. 24/10/1746

Voor mei 1751 was Thomas als garde te paard overgeplaatst naar de brigade “Achterbrouck” (een gehucht in Kalmthout), douanedepartement Antwerpen[ref]Het gehucht Achterbroek in Kalmthout, niet de gemeente Achterbroek in Noord-Brabant, Nederland.[/ref]. In een rapport (5/1751) stelde men toen voor om hem (terug) over te plaatsen naar Wuustwezel om er garde Loly te vervangen. Die kon daar niet gehandhaafd worden omdat hij een veiligheidsrisico vormde. Men oordeelde dat hij veel te vatbaar was voor omkoperij omdat “sa mère et sa sœur qui demeurent a Wuustwezel tiennent cabaret près de la porte du bureau, les voituriers y logent et on ne peut qu’en tirer des mauvais préjugé pour le service”[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.128 inspections effectués dans les diff. Bureaux et le signalement des employés 1750-1751, rapport dd. mei 1751 departement Antwerpen[/ref]. Hoewel men niet naar concrete feiten verwees, vond men in Brussel blijkbaar toch dat voorkomen beter was dan genezen.

Thomas’ overplaatsing naar Wuustwezel ging niet door en augustus 1751 was hij nog steeds garde te paard in “Achterbrouck”. Men stelde toen voor hem over te plaatsen naar Veerle (nu deelgemeente van Laakdal). Iets wat ook gebeurde.

Uit het moraliteitsverslag dat toen werd opgemaakt blijkt dat Thomas nog steeds een probleemgeval was: “Capitaine, garde à cheval, mauvais sujet qu’il faut démonter et envoyer garde à pied à Veerle à la place de Grumeau. Ce Capitaine a été suspendu de ses fonctions par le juge pour un mois”[ref]ARAG, Raad van Financiën, nr. 6.128 inspectieverslagen diverse douanedepartementen 1750-1751, rapport dd. 12/08/1751 departement Antwerpen[/ref]. Waarom hij een disciplinaire straf opliep is jammer genoeg onbekend.

Tot 20 juli 1753 bleef hij garde in Veerle, nadien deed hij dienst in Meerhout. Een zoveelste rapport omschrijft hem daar als: 33 jaar oud, 12 jaar in dienst, gehuwd, spreekt Frans en Vlaams, geboren in Brussel. Zijn loon bedroeg 240 gulden/jaar.

Het was in Meerhout, in een woning op de markt, dat Thomas Capitaine op 14 april 1755 overleed. Amper 35 jaar oud. Zijn laatste dagen als garde bij de plaatselijke douanebrigade waren ronduit ellendig. De hoofdofficieren van het departement Turnhout waren door de plaatselijke ontvanger Corsten enkele dagen voordien gewaarschuwd dat Capitaine “était a l’extrémité et réduit sur la paille (= stro) sans couverture”. Corsten vroeg instructies ingeval van overlijden. De hoofdofficieren gaven opdracht om Thomas “convenablement” te begraven, de kosten zouden door het bestuur worden gedragen.

Thomas liet “une pauvre veuve et quatre petits enfants dans la plus grande misère n’ayant aucune subsistance” achter. Het oudste kind was pas 11 jaar. Reden genoeg voor de hoofdofficieren van Turnhout om de regie in Brussel te vragen “de lui (= de weduwe) accorder charitablement une grati-fication telles quelles trouveront convenir”. De grootmoedigheid viel tegen. Op 28 april 1755 liet Brussel weten dat aan de weduwe het loon voor de volledige maand april mocht worden uitbetaald. Daarmee was de kous af.

Zijn weduwe verhuisde naar Merksplas waar op 2 maart 1757 een dochter werd begraven. Een andere dochter was toen reeds bij grootvader Anthony Capitaine in Brussel ondergebracht.

Zelf kwam Joanna Van Raeck uiteindelijk in Nederland terecht. Ze overleed als “weduwe Thomas Capiteyns, Janna Van Raak, kinderen nagelaaten” in Chaam (Noord-Brabant, Nederland) op 6 oktober 1777. Blijkbaar was ze dus geen tweede huwelijk aangegaan. Opmerkelijk is dat ze toen niet langer Rooms-katholiek was, maar Nederduits Gereformeerd (= calvinistisch) werd begraven.

Van het echtpaar Capitaine – Van Raeck zijn vijf kinderen bekend waarvan er drie nog in leven waren bij Thomas’ overlijden in april 1755. Indien het echter klopt dat Thomas bij overlijden vier kinderen achterliet, dan kreeg het echtpaar minstens zes kinderen.

1) Capitaine Antonius Josephus

gedoopt: Brussel parochie Sint-Katelijne 30 maart 1744, dooppeter: grootvader Antonius Capitaine, doopmeter: nicht Anna Theresia Van Engelen, overleden: ?

2) Capiteyn Clara Maria

gedoopt: Wuustwezel 21 mei 1746, dooppeter: Joannes MacMahon, ontvanger op het douanekantoor Wuustwezel, doopmeter: Adreana Maria Havermans. Overleden: Wuustwezel: 26 september 1747.

3) Capiteyn / Capitaine Joanna Catharina

gedoopt: Wuustwezel 26 december 1747, dooppeter:Frans Goetschalck, doopmeter: Catharina Loly, waarschijnlijk de zus van garde Jean Loly, overleden: Brussel 18 januari 1818.

Ze was nog een kind toen ze ca 1755 naar Brussel verhuisde waar ze ging inwonen bij haar grootvader (Livinus) Anthony Capitaine. Waarschijnlijk omdat haar vader ziekelijk was en uiteindelijk in april 1755 in Meerhout overleed. Ze huwde in Brussel parochie Sint-Katelijne op 11 september 1774 met Joannes Baptiste Serkeyn (°Ganshoren 1752, +Brussel 14/10/1830)[ref] Huwelijksgetuigen waren Adreanus Van Leefdael (de echtgenoot van tante Catharina Francisca Capitaine) en Marcus Serkeyn[/ref]. Het echtpaar woonde jarenlang in Brussel in de omgeving van het Karthuizerklooster, parochie Sint-Katelijne. Bij de registratie van de dopen van hun kinderen werd herhaaldelijk vermeld dat ze geboren waren “in loco parentum (= ten huize van de ouders) aan de Carthuysers” of “in loco parentum aan de Satroose. In 1803 woonde het echtpaar in de Brusselse 3de wijk, “Rue de l’arsenal nr. 1.251”. Joannes Baptiste was toen schoenmaker. In 1812 woonden ze in de Brusselse “rue du Notre Dame de Sommeil 1251”. Joannes Baptiste was nog steeds “savetier” (= schoenlapper). Dochter Anna Maria Serkeyn, kantwerkster en weefster woonde bij hen in[ref] SAB, Volkstelling Brussel 1812, rue notre dame du Sommeil, 3e sectie nr. 1251[/ref]. In dezelfde straat woonden enkele jaren eerder ook twee tantes Capitaine. Joanna Catharina Capitaine overleed op 18 januari 1818 te Brussel in het klooster van de Zwarte Zusters, “rue des Bogards 52”, waar haar echtgenoot toen portier was.

Van het echtpaar Serkeyn – Capitaine zijn volgende kinderen bekend:

3.1) Serkeyns Marcus (°Brussel Sint-Katelijne 4/05/1775, +Brussel Sint-Katelijne 3/05/1784)? dooppeter: Marcus Serkyns, doopmeter: Juliana Theresia Capitijn.

3.2) Serkeyn Adreanus (°Brussel Sint-Katelijne 31/07/1777, +Brussel Sint-Katelijne 13/09/1784), dooppeter: Adreanus Van Leefdael (de man van tante Catharina Fransisca Capitaine), doopmeter: Magdalena Bruylants.

3.3) Serkeyn Robertus Joseph[ref]In de akten van de burgerlijke stand Brussel soms foutief teruggevonden als Hubert Joseph Serkyn[/ref]. (°Brussel Sint-Katelijne 6/10/1779, +na 7/05/1831), dooppeter: Robertus Bruylants, doopmeter: Maria Josepha Piere (weduwe van overgrootvader Livinus Antonius Capitaine). Huwde te Brussel op 7/03/1803 met Jeanne Bemus (°Brussel 19/03/1773, +na 7/05/1831). Hij was toen schoenmaker en woonde met zijn ouders in de “Rue de l’arsenal nr. 1.251”. In 1812 was hij arbeider en woonde met zijn gezin, dat ondertussen verschillende kinderen telde, in de Brusselse “Rue dela Couronne 989”. Mei 1831 verdiende hij de kost als dagloner.

Van het echtpaar Serkeyn – Bemus zijn volgende kinderen bekend:

3.2.1) Serkeyn Anne Catherine (°Brussel 26/02/1805, +Brussel 28/05/1831). Huwde in Brussel op 7/05/1831 met Jean Pierre Delvaux (°Brussel 6/03/1807, + na 20/03/1833). Zij was toen “couturière”, hij “chirurgien”. Drie weken na het huwelijk overleed Anne Catherine. Weduwnaar Delvaux hertrouwde op 7/11/1832, maar werd een viertal maanden later (dd.20/03/1833) voor de tweede keer weduwnaar. Geen goede “reclame” voor een chirurgijn.

3.4) Serkeyn Anna Maria (°Brussel Sint-Katelijne 17/04/1782, +na 31/07/1833), dooppeter: Laurentius Bartholomyns, doopmeter: Anna Maria Bruylandts. Woonde in 1812 nog bij haar ouders in de Brusselse “rue du Notre Dame de Sommeil 1251” en was toen kantwerkster. Ze huwde te Brussel op 31/07/1833 met Ignace Joseph T’Sas (°Enghien 4/06/1763). Zij was toen “lavandière” (= wasvrouw), hij schoenmaker en sinds twee jaar weduwnaar.

3.5) Serkeyn Engelbertus (°Brussel Sint-Katelijne 18/10/1784, +Brussel Sint-Katelijne 1/02/1785), dooppeter: Engelbertus Dobbeleer, doopmeter: Barbara Serkeyn.

3.6) Sercamp / Serkeyn Maria Catherine[ref]In het doopregister werd haar familienaam foutief als “Sercamp” genoteerd. Iets wat pas werd opgemerkt (en rechtgezet) toen ze huwde[/ref].

(°Brussel Sint-Katelijne 25/03/1786, +na 17/04/1811), dooppeter: Egidius Sercamp (= Serkeyn), doopmeter: Maria Catharina Sercamp (= Serkeyn). Huwde in Brussel op 17/04/1811 met Christophe Londe(n)s (°Brussel 17/07/1787, +na 7/05/1831). Zij was toen kantwerkster en woonde bij haar ouders “rampart des moines nr. 1.251”. Haar echtgenoot was arbeider en woonde enkel huizen verder in dezelfde straat. In 1831 was Christophe “fileur de coton”, in 1833 dagloner.

3.7) Serkeyn Frans (°Brussel Sint-Katelijne 1/12/1788)? dooppeter: Frans Michielsen, doopmeter: Theresia Van Leefdael (een nicht van de moeder).

3.8) Serkeyn Maria (°Brussel Sint-Katelijne 18/09/1792, +Brussel Sint-Katelijne 29/09/1792)dooppeter: Joannes Baptista Serkeyn, doopmeter: Maria Van Leefdael.

4) Capitaine / Capeteyn Barbara, gedoopt: Wuustwezel 3 maart 1750 dooppeter: Gerardus Loly, garde te paard in Wuustwezel, doopmeter: Barbara Schrauwen. Overleden: Merksplas 3 maart 1757.

5) Capiteyn(s) Petrus Franciscus, gedoopt: Veerle 29 juni 1753, dooppeter: Petrus Vervoort, doopmeter: Elisabeth Lemmens, overleden: Meerhout 13 juli 1754.

[ref]versie 2018[/ref]