Boeman van Oostmalle

De archieven bevatten twee incidenten waarbij Anthony uitdrukkelijk werd vermeld. Telkens werd het gebruik van geweld niet geschuwd.

Aan het eerste incident was een paar dagen eerder iets vooraf gegaan. Op 9 februari 1725 hadden schout Jean Baptiste Schellincx en de schepenen van Oostmalle een vergadering in de “herenkamer” van herberg “De Swaen” in verband met het innen van belastingen. Graaf van Renesse was de kamer binnengestormd en “gebruikende ene onredelijke zinnelijkheid (was hij) voor eerst begost de voster.[ref]De “vorster” werd aangesteld door de schout om hem bij politionele taken te helpen. Hij was een soort “veldwachter” voor het bewaken van de oogst op de velden, het schutten (vast zetten in een beschutte plaats) van loslopend vee en het beteugelen van stroperij. Tevens trad hij op als deurwaarder voor het leen- en cijnshof, en als openbare omroeper van allerhande mededelingen.[/ref] Fraiture uit de voorgemelde kamer ofte vergadering te stoten ende te jagen. (De graaf was) daarnaar op den voorschreven schout Schellinx beginnende uit te vallen met zeer heftige woorden en injurien, heeft hem t’ ent wege met zijne rietstok met violentie gestoten op zijnen buik en weinig daarnaar met het haar aangepakt”. De graaf had Schellincx “kort daarnaar ook gegeven twee soufletten (= oorvegen) met zijn handt in zijn aangezicht, daar naar zijn hand stekende aan zijne degen om den zelve te trekken, hem naar gevende ende verwijten: gy syt eenen janfouter, contlacker, poltron (= lafaard), ende meer andere infame ende injurieuse woorden zonder dat wij hebben gehoord of gezien dat den voorschreven heer schout aan hem heer baron enige reden heeft gegeven. Zeggende voorders tegens den dito schout dat (indien) ick u op myn casteel ofte andere plaetsen (had) ick soude u anders accomoderen”.

Minder dan een week later was schout Schellinx op zondag 14 februari 1725 “tussen de negen a tien uren s’avonds naar het gedaan lof of biddag uit de kerke aldaar gekomen (…) en staande voor het huis van Anthoin Bysens omtrent de voorschreven kerke andermaal aangetast (door van Renesse die hem had gezegd) vené avec moy. (…) Den voorschreven schout achterdocht krijgende van voorder kwaad tractement, heeft zulks geweigerd te doen, pretendherende dat bij zo verre hij (= van Renesse) hem iets hadde te zeggen hij zulks aldaar kon doen”. Waarop “den voorschreven baron hem ten zelver tijde heeft toegeschoten ende hem bij den hals ofte cravat aangegrepen met zulken geweld, dat hij schout met groots moeite uit zijnen handen is geraakt. (Veiligheidshalve had de schout) zich geretireerd (= teruggetrokken) in de deur van het huis van de voorschreven Bysens. Den voorschreven baron daarop gezegd hebbende: slaet, ende den gemelden schout geantwoord hebbende dat ware het zake hij gewapend ware, gelijk hij heer baron, hij wel sulk zoude doen. (Waarop de) baron instantelijk daarop zijnen degen, gelijk ook een zakpistool, heeft getrokken ten welken tijde den schout is in het gemeld huis gevlucht om het overstaande ongeluk te voorkomen. (Omdat) den voorschreven Bysens in zijn deur zijnde blijven staan, is den voorschreven baron met den bloten degen op hem geschoten, (waarna van Renesse) zonder tijdverlies op een fluitjen hadde geschuifeld of gefluit en daar door het signaal aan zijne domestiquen en adherenten had te kennen gegeven (om hem bij te staan). (Van Renesse) heeft aan der zelven Bysens een handslag in het aanzicht toegebrocht en met zijnen degen hem vermenende enen steek te geven. (Als reactie) heeft hij Bysens den zelven (degen) met zijne linkerhand afgeweerd, en metten lemmet vastgepakt, waarvan hij ook aan zijne hand wierde gequetst. (Ondertussen waren) desselfse voorschreven domestiquen op het voorschreven geschuifeld van den heer baron ook aanstonds aldaar (…) verschenen ten getalle van drij, gewapend ieder met enen opgespannen snaphaan[ref]De snaphaan was een geweer dat niet langer met een lont werd afgevuurd, maar met behulp van een haan met vuursteen. Op het geweer kon ook een bajonet worden gemonteerd. Het geheel combineerde de voordelen van musket en piek en was bovendien makkelijker om te hanteren, want lichter en kleiner.[/ref] te weten Peeter Kerstens, Anthonius Capitaine, en Peter Lucas Timmermans, van de welke den voorschreven baron gesecondeerd en gestijfd zijnde, wilde hij een ieder die op het gerucht aan de deur van hunne huizen verschenen waren forcelijk doen terug keren” in hun woning.

De dag was nog lang niet voorbij en de 28-jarige Anthony Capitaine voelde de adrenaline nog door zijn aderen stromen. Adriaen Bervoets, een 50-jarige pachter van Oostmalle, zou het gelag betalen.

Dezelfde 14ste februari 1725 “omtrent de klok tussen negen en tien uren des avonds (stond Bervoets) bij zijne geburen omtrent de kerke. (….) Vandaar naar huis gaande (had hij een natuurlijke behoefte gevoeld en) zittende opt secreet (= toilet) van Margo Deckers, zijn gebuurvrouw, om aldaar zijn gevoeg te doen, (waren) gecompareerd zekeren Cappitaine agent vanden heere baron alhier ende zekeren Bresmael wordende genoemd den peteren (= petekind ?) van den heer baron. (…) Cappitaine was gewapend met een fusiecq ende den voorschreven Bresmael met een bloot bajonet of hertgevang met welk voorschreven instrument[ref]Een hartvanger is een tweesnijdend jachtmes.[/ref] den voorschreven Bresmael den comparant (Bervoets) heeft gekwetst aan zijn linkse kaak en gestoken in zijne linksche arm waar uit is gevolgd en gelopen van bloed. (…) Cappitaine hem comparant vragende wat hij daar deed heeft op geantwoord: ik sitte hier opt secreet om mijn gevoeg te doen gelijk gij lieden siet. (Hierop had Capitaine, zonder Bervoets) tijd te geven om zijn broek op te doen met forsche het roeken (= de sluiting) van t’voorschreven secreet (ingebeukt) en daar naar met den kolf van zijn fusiecq gegeven meer of omtrent 20 stoten op (Bervoets) zijn borst, rechte zijde, ribben, beide zijn armen, als rugge. Zo daniglijk dat den comparant door het geweld van de voorschreven slagen is gevallen ter aarde. (Waarop) Cappitaine aan hem (Bervoets) alnoch heeft gegeven vele slagen en stoten op zijnen rugge als andere lidmaten waardoor hij comparant zo daniglijk was ontsteld dat den zelven enigen tijde heeft moeten blijven liggen ter aarde zonder te kunnen opstaan. (Pas daarna was Bervoets) met grote pijne opgestaan (…en …) is naar zijn huis gegaan met grote pijne. (Uit de) slagen en de stoten is gevolgd dat den comparant heeft bloedt gespogen ende noch tegenwoordig (bij het afleggen van zijn verklaring twee dagen na de feiten) is spouwende en noch nauwelijks zijn armen kan roeren ende met moeite kan hoesten wegens dat er enige partijen in zijn lichaam zijn gekwetst”.[ref]RAAnd, Office-fiscal du Conseil de Brabant, fiches de travail des dossiers en portefeuille, nr. 9541, bundel klachten van de bewoners van Oostmalle tegen de baron van Oostmalle (1723-1726).[/ref]

Het tweede incident waarbij Anthony expliciet werd vernoemd, had een jaar later plaats. Ondanks een veroordeling door de Raad van Brabant op 9 juli 1726 voor het onwettig innen van tienden was van Renesse als baron van Oostmalle “zo vermeten geweest” om “onder pretexte van tiende, door zijne domestiquen (Capitaine)[ref]RAAnd, Office-fiscal du Conseil de Brabant, fiches de travail des dossiers en portefeuille, nr. 9541, bundel klachten van de bewoners van Oostmalle tegen de baron van Oostmalle (1723-1726).[/ref] nu korteling op dezelve leengoederen feitelijk te hebben doen afhalen vijf hopen koren van twaalf schoven. (Deze “domestiquen” had) bovendien den 14 dezer ( = juli) zekeren Peter Mattheussen en zijnen gebuurman Adriaen Mareelis met gespannen fusieck op het hert en de bajonet op de busse gedwongen en geforceerd (…) van met hunne karren te rijden naar de schuur van den heer baron aldaar, ende hun te doen geven de volle tiende van het opgeladen graan”.[ref]RAAnd, Office-fiscal du Conseil de Brabant, fiches de travail des dossiers en portefeuille, nr. 9541, bundel klachten van de bewoners van Oostmalle tegen de baron van Oostmalle (1723-1726).[/ref][ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 5.696 vonnissen augustus – september 1726. [/ref]

Hoeft het gezegd dat Anthony niet de meest populaire persoon was in het dorp? Iets wat onrechtstreeks ook uit de parochieregisters blijkt. In de zeven jaar dat ze in Oostmalle woonden had niemand Anthony of zijn vrouw ooit gevraagd om als dooppeter, -meter of huwelijksgetuige op te treden.

 

In ongenade

Voorjaar 1729 was Anthony verplicht om ander werk te zoeken. Graaf van Renesse had op 30 april een contract getekend met Nikolaas Spirlet, een kapitaalkrachtig burger uit Verviers, waardoor met ingang van 24 juni alle inkomsten en het beheer van de heerlijkheid Oostmalle aan hem werden verpacht. Het eigen personeel van de graaf werd dus overbodig en kreeg de wacht aangezegd. Van Renesse had tot de verpachting besloten omdat hij enerzijds dringend geld nodig had en anderzijds het geruzie met en de processen tegen de bewoners van Oostmalle meer dan beu was.

Niet in het minst omdat hij steeds ongelijk kreeg, het procederen hem handen vol geleend geld kostte en hij door schuldeisers werd belaagd. Juni 1728 had van Renesse de situatie als volgt samengevat: “door die van Oostmalle” had hij de voorbije jaren “moeten uitstaan differente zware en kostelijke proceduren. (Hij was) uit dien oorzaak genoodzaakt geweest te contracteren differente schulden, en alhoewel (hij) van tijde tot tijde enige der zelve heeft trachten te voldoen, andere trachten te diminueren, zo is het nochtans dat zijn crediteuren hebben in arrest genomen gralijk alle zijn revenuen (= inkomsten), ja enige van hun met dusdanige extravagantie dat zij andersints niet en kunnen geacht werden voor te hebben als den remonstrant (= van Renesse) alom de handen te sluiten en ware het mogelijk te doen bersten”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 3.169 gezegelde brieven mei – juni 1728.[/ref]

De Molder schreef in zijn dorpsgeschiedenis over het jaar 1729: “De heer Baron van Oostmalle stond voor grote moeilijkheden op financieel gebied, onenigheid in de heerlijkheid ten gevolge van processen tegen de gemeentenaren en daar de schouten, stadhouders en rentmeesters in plaats van de belangen van den heer te verdedigen en de opbrengsten der heerlijkheid in het oog te houden, hem nog tot den last van een scherp nazicht der zaken verplichtten, had hij er niet beter op gevonden dan al zijn inkomsten uit de heerlijkheid te verpachten aan enen admodiateur. Niklaas Spirlet werd den admodiateur der heerlijkheid van Oostmalle met al de aanhorige leengoederen, alsook van die in Holland gelegen, voor een termijn van 18 jaar, mits storting van 12.000 florijnen”.

Deze Nikolaas Spirlet, bijgestaan door zijn zonen Natalis en Antoon, lag de volgende jaren ook regelmatig met van Renesse overhoop en diende zich te verdedigen tegen allerhande beschuldigingen. Ook vielen er met de regelmaat van een klok financiële lijken uit de kast. Op 2 april 1763 schreef Natalis (= Noël) Spirlet, die zijn vader ondertussen was opgevolgd, een omstandig verweerschrift ter attentie van de erfgenamen van Francois Hyacinthe van Renesse met een overzicht wat er op bestuurlijk vlak allemaal in Oostmalle was fout gelopen voor hij en zijn vader in 1729 de zaken in handen namen.

Uit het rapport blijkt dat het personeelsverloop groot was geweest, en opeenvolgende ontvangers en bestuurders met slaande deuren waren vertrokken of door de graaf uit de dienst waren “geschopt” met rechtszaken en verlies van administratieve dossiers en boekhoudkundige stukken tot gevolg. Chaos was dan ook troef toen Spirlet de zaken in handen nam.

Zoon Natalis verwoordde het als volgt: “Il m’est impossible d’exprimer ici le dérangement dans quel j’ai trouvé trois petits registres aux cens de vielle date, étant du quinzième siècle, et sur quels il n’y avait aucun ou peu de payements annoté d’un siècle. J’ai pris note sur toutes les annotations faites sur papiers volant (= losse blaadjes) par les receveurs précédents. J’ai trouvé quelques payements annoté jusqu’a l’an 1671 que le receveur d’alors a été débouté de son administration par procès qui était un certain Bosch et qui a été replacé par un nommée Allaers. Depuis la dite date jusqu’a l’an 1696 ou environ je n’ai trouvé aucune annotation de ce receveur qui s’est aussi brouillé avec feu le seig(neu)r comte Francois Hijacinthe, étant sortis de mauvaise grâce l’an 1697 ou environ et ayant toujours vécu en procès jusqu’a l’an 1722 qu’il est mort maijeur (= meier) d’Oostmalle.

A ce receveur déplacé l’an 1696 a succédé un certain De Jonge qui était secrétaire d’Oostmalle, qui s’y est soutenu jusqu’a l’an 1718. Que le seig(neu)r comte l’a chassée du château d’ Oostmalle, et ils ont eu des procès considérables qui ont duré tant qu’il a eu des forces, et il ést mort a Oostmalle l’an 1732 ou environ en qualité de secrétaire du dit lieu. Ce dernier avait aussi emporté ses annotations comme son prédécesseur. Et quand j’ai été a Oostmalle je l’ai captivé pour les avoir, a quoi j’ai réussit, mais qui n’ étaient que des annotations d’année en année sur un papier volant, et sans avoir annoté les payements sur aucun des registres. J’ai trouvé aussi des pareilles annotations de celui qui lui avait succédé nommé Schellincks qui avait fait tout son possible depuis l’an 1718 jusqu’a 1724 qu’il a aussi quitté par difficulté. Un certain Joli a succédé au précédent et puis un certain Capitaine, et alors un certain Simons. Tous gens qui ne cherchaient que plaies et bosse, et qui avaient fait rentrer tous les cens qui leurs étaient connus et avaient même par ignorance commis de injustices comme j’aij reconnu ensuite.”[ref]DdR, familiearchief de Renesse, nr. 1.486 “Reponce instructive au memoire que son exellence la Baron de Breidbach at fait mettre par Mr Hardi son secretaire en mains de Sr Spirlet admodiateur de la terre d’ Oostmall contenant 16 articles relatif au bail, et compte annuelle de la recepte et mise de la ditte admodiation avec 8 pieces jointes aux reponces des dits articles.”, door N. Spirlet, 2/04/1763, folio 5.[/ref] Spirlet beklemtoonde dat al zijn inspanningen steeds gericht waren geweest op de in pacht genomen bezittingen van de graaf.

In tegenstelling tot zijn voorgangers in Oostmalle had hij zelf geen heidegronden opgekocht om die vervolgens voor eigen rekening en profijt in cultuur te brengen. Op één uitzondering na. Hij had in 1729 uit medelijden een perceeltje van krap 70 roeden van zijn voorganger Capitaine overgekocht omdat die financieel volledig aan de grond zat en door zijn ontslag niet langer toegang had tot de (graan)zolders en (geld)buidels van Oostmalle.

Spirlet schreef: “Je dois aussi informer votre excellence que je n’ai pas agit comme les administrateurs précédents, qui ont défrichés et mis en culture et en bois, plusieurs parties considérables de bruyère (= heide) qu’ils avaient acquis et qu’ils possèdent et leurs représentant encore présentement en propriété malgré qu’ils ont été débouté par procès de leurs administration. Pour moi j’ai fait le contraire en administrant les biens comme mon propre, et en mettant en culture des terrains appartenant a la maison de Renesse, n’ayant acquis a Oostmalle qu’une petite pièce de terre de 70 verges l’an 1729 et encore par compassion d’un nommé Capitaine dernier employé du seigneur comte de Renesse qui manquait de pain pour sa famille se trouvant par mon (= Spirlet) arrivée a Oostmalle privé de l’accès au grenier et bourses de la maison d’ Oostmalle.”[ref]DdR, familiearchief de Renesse, nr. 1.486 “Reponce instructive …”, door N. Spirlet, 2/04/1763, folio 32-33.[/ref]

Misschien formuleerde Spirlet het te sterk, maar alles wijst er inderdaad op dat het gezin Capitaine – Moreau voorjaar 1729 niet langer wist van welk hout pijlen maken en alle financiële reserves waren opgebruikt. Het laatste wat Anthony’s echtgenote bezat uit de nalatenschap van suikertante Theresia Reynbouts was eind december 1728 onder de hamer gegaan. Het ging om haar 1/5 deel in de eigendomstitel van “5 dagwanden bempt in de gemeente tot Evere, 5 vierendelen land ook aldaar gelegen daar den weg doorloopt van Evere naar Sint Steven Woluwe, 1 dagwant land onder Haeren genoemd den Moorterput” en “3 vierendelen land, ook onder Haeren”.[ref]RAAnd, Greffes scabinaux de Bruxelles, nr. 250 contracts, réalisations, régistre 1727 (in feite 23/06/1727 – 22/06/1728), folio 305.[/ref]  Een klein legaat van “dry pistolen” (= 3 Louis d’or = ca. 30 gulden Brabants) die Theresia Moreau eind 1727 ontving uit de nalatenschap van een maternele groottante: Susanna Theresia Stockmans, was ook onmiddellijk in rook opgegaan.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Francois Vandeneede notaris te Brussel, testament Suzanne Theresia Stockmans dd. 16/09/1727.[/ref]

Door zijn optreden de voorgaande jaren kon de werkloos geworden Anthony in Oostmalle op weinig sympathie rekenen. Laat staan op werkaanbiedingen. Er zat niets anders op dan uit de gemeente weg te trekken en de weinige bezittingen die het gezin er had te verkopen. Een klein perceel werd aan opvolger Spirlet verkocht en op 20 juni 1729 werd via een openbare verkoop afstand gedaan van “zeker perceel weide genaamd steenbackers driesken”. Ook “een heide gelegen omtrent den meerskant” ging onder de hamer. Twee percelen die ooit van de erfgenamen van Theodorus Van Engelen waren aangekocht en nu overgingen in handen van Arnoldus De Fraiture, de plaatselijke voster.[ref]DdR, familiearchief de Renesse, nr. 1.882 Verklaring van de schepenen van Oostmalle over de verkoop van het steenbakkers driesken door A. Capitaine aan A. De Fraiture vorster, dd 20/6/1729.[/ref]

In de weken voorafgaand aan het organiseren van de openbare verkoop was de nood aan contanten zo groot dat het gezin Capitaine – Moreau de aandacht trok van Jan Baptist Mertens Aerts die een oogje in het zeil hield op wat zich allemaal op het kasteel van Oostmalle afspeelde. Op 7 april 1729 schreef hij bezorgd aan de graaf van Renesse dat een dag eerder “het meyssen van het casteel van Oostmalle” (gezien de context Theresia Clara Moreau) samen met de pachter (= Anthony) naar Mol was getrokken. Op zich niet erg, maar “sy heeft al eettelycke vettelen (= vertelen) coren verkoght ende nogh al deen en dander het welck ick nogh al niet en weet en heeft my ghesyt dat sy by den heere graef selver wildt comen om haer reckin (= rekening) te doen”. De vrouw over wie Aarts schreef kon bij hem op weinig sympathie rekenen: “daer syn soo veul fuuten (= fouten) aen dat meyssen het welck ick ue niet altemael scryven en can maer ten corste ghesyt soo en syt sy niet een woert (= woord) dat waer is ende was een costelyckken costkint”.[ref]DdR, familiearchief de Renesse, nr. 1.071 Brief van J. B. Mertens Aerts van Westmalle aan F.H. de Renesse dd 7/4/1729 met klachten over de dienstmeid van het kasteel in Oostmalle.[/ref]

Dat er zaken van het kasteel werden verkocht zal inderdaad een verdachte indruk hebben gemaakt, maar hoeft niet per sé op diefstal te wijzen. Anthony was enkele jaren eerder immers met meubelen en huisgerief in natura betaald en de kans is groot dat dit de zaken waren die door zijn echtgenote verkocht waren.

Mogelijk waren er bij zijn (onverwacht) ontslag tussen Anthony en de graaf harde woorden gevallen want jaren later kreeg van Renesse het nog steeds op zijn heupen als hij aan het bestaan van zijn vroegere werknemer werd herinnerd. Toen Spirlet hem een oude onbetaalde rekening overhandigde van een herbergier uit het Nederlandse Zundert betreffende logies van de graaf uit de periode 1723 – 1724, had deze “ayant jeté les yeux sur cet état” geantwoord “et même avec vivacité, que son fripon de Capitaine (:qui était son receveur alors:) devait avoir payé la dite dépense” en wierp hij de rekening in het haardvuur.[ref]DdR, familiearchief de Renesse, nr. 1.486 “Reponce instructive …”, door N. Spirlet, 2/04/1763, folio 70.[/ref]

[ref]versie 2018[/ref]