Boerenkrijg aan de voordeur

De 16de oktober 1798 brak in Overmere de Boerenkrijg uit.  In de dagen en weken die volgden kwam men her en der tegen de Fransen in het verzet.  In Zeveneken sloeg de vlam in de pan op 24 oktober.  Een gebeurtenis die op Franciscus, die een maand later 16 jaar werd, een enorme indruk zal hebben gemaakt.  ’s Morgens vernam men in Zeveneken dat in buurgemeente Lochristi het kasteel, waar de hoofdzetel van het Fransgezinde kantonbestuur was gevestigd, door de bevolking was geplunderd.  De opstandelingen van Lochristi verschenen om 11u45 in het centrum van Zeveneken waar ze tot tweemaal toe alarm lieten luiden met de kerkklokken.

Vervolgens waren ze naar de koster getrokken en hadden er het kruisbeeld van het knekelhuis meegenomen om het op zijn oorspronkelijke plaats terug te zetten (de Fransen hadden het een jaar eerder laten verwijderen).  Ze hadden in de kerk kaarsen aangestoken en gebeden.  Daarna werd de vrijheidsboom in het centrum van het dorp, symbool bij uitstek van het revolutionaire bewind, omgehakt.

Vanuit Lokeren waren ondertussen als “briesschende leeuwen” gendarmen en Franse militairen met een kanon en buskruitwagen Zeveneken binnengetrokken.  Halsoverkop hadden de mensen zichzelf in hun huizen gesloten.  De Fransen die “zeer furieus” waren “kwamen te schieten en te kappen” met hun sabels en bajonetten.  Ze slaagden er in om verschillende woningen binnen te dringen.  Het treffen in het centrum van Zeveneken duurde ongeveer twee uren en er vielen vier doden: Jacobus De Bruycker en Nant Paepe (beide uit Zaffelare) en Augustinus Tollier(s) uit Lokeren.  Achteraf werd nog een dode, iemand van Zaffelare, in een gracht gevonden.  Er waren ook verschillende gekwetsten.  Ook aan Franse zijde waren er gewonden.  Toen de Fransen Zeveneken terug in handen hadden werd het kruis van het knekelhuis door hen op de grond geworpen en met sabels bewerkt.  Het beeld van “ons Heer” werd uiteindelijk in stukken gehakt.

Vervolgens werden verschillende huizen door de soldaten geplunderd.  Of en in welke mate Franciscus bij het roepen van leuzen of gooien van stenen betrokken was, is onbekend.

De volgende dag, 25 oktober, ontdekten de inwoners van Zeveneken dat gedurende de nacht een afdeling burgerwacht uit Gent intrek had genomen in de herberg van Bernardus Van Doosselaere.  In de kerk werden de klokrepen en klepelriemen verwijderd en bij de herbergier in bewaring gegeven.  In de namiddag trokken ruim 400 Franse soldaten, die via een geforceerde mars van Rijsel kwamen, door het dorp met 2 kanonnen, 2 “poederwagens” (= buskruit) en 12 boerenwagens.  Ze waren op weg naar Lokeren en vandaar verder naar dorpen in het Waasland.  Dezelfde middag werden de vier mannen die “door het sweird van de Fransche soldaten” waren omgekomen in een gezamenlijke kuil voor het knekelhuis begraven.

Ook de volgende dagen trokken Franse troepen heen en weer om in het Waasland en de Kempen de Boerenkrijg  te bestrijden.  In Zeveneken werd ondertussen een nieuwe vrijheidsboom geplant.  Begin november zag men gevangen genomen “boerejongheid” afgevoerd worden richting Gent.  Sommigen zouden na een kort proces gedeporteerd worden en in Frans-Guyana eindigen.

Enkele weken na de schietpartij in het dorp, een maand na zijn 16de verjaardag, vroeg Franciscus een paspoort aan.  Hij had in Lokeren werk gevonden en om zich vanuit Zeveneken, municipaal kanton Lochristi, naar een ander municipaal kanton te verplaatsen was bij de aanvang van het Franse bewind een paspoort vereist.  Dat het vaak slechts om een afstand van enkele honderden meter ging, trok men zich niet aan.[ref]Het systeem was bedoeld om landloperij te beteugelen, maar na verloop van tijd werd het iedereen duidelijk dat het uitreiken van dergelijke paspoorten een gigantische bureaucratie met zich mee bracht, de controle voor veel animositeit zorgde, en het systeem in feite geen zin had voor verplaatsingen tussen buurgemeenten.  Het paspoorten systeem werd toen aangepast.[/ref] Franciscus’ lengte werd op 18 december 1798 geschat op 5 voet (= ca 1m 37,6cm).  Verder had hij bruin haar en bruine wenkbrauwen, blauwe ogen, een kleine kin en een ovaal gezicht.  Zijn neus en mond waren gemiddeld.[ref]RAG, Scheldedepartement, nr. 6.139, register van de paspoorten afgeleverd door het kanton Lochristi 1795-1800.[/ref]

Blijkbaar ging Franciscus niet alleen in Lokeren werken, hij ging er ook wonen.  Zeker tot na februari 1800 bleef hij in Lokeren gedomicilieerd want zijn naam ontbreekt in de Zeveneekse bevolkingstelling februari 1800.[ref]RAG, Scheldedepartement, nr. 2.713/1, bevolkingsregister Zeveneken, 30 pluvoise jaar VIII (= 19/02/1800).[/ref]

 

Echtgenoot en vader

Nadat zijn 72-jarige grootmoeder op 4 april 1802 was overleden, trad Franciscus op 22 vendémaire jaar XI (= 14/10/1802) in Zeveneken in het huwelijk met de zeven jaar oudere Petronilla Theresia VAN DEURSEN (°Zeveneken 23/10/1775, +Zeveneken 18/07/1856).[ref]De huwelijksgetuigen waren stiefgrootvader Wilhelmus Manders 60 jaar cabaretier, Joannes de Waele 45 jaar schoenmaker, Alexander Apers 50 jaar brouwer in Zeveneken en Eloy d’Hondt 55jaar “justituteur”.[/ref]  “Grandpère” Willem Manders, “cabaretier” trad op als getuige.  De bruid was de dochter van wijlen (Petrus) Joannes VAN DEURSEN (°Helmond, meierij ‘s-Hertogenbosch Nederland, +Eksaarde na 1794 voor 1802) “tisserant” en Joanna Livina HAEGENS fia Joannes (°Lokeren 28/12/1738, +Eksaarde 30/08/1794).[ref]Joanna Livina Haegens was de dochter van Joannes Haegens en Petronella Van Peteghem.[/ref]  Franciscus’ ouders waren niet aanwezig en gaven hun minderjarige zoon vanuit Oostende per brief toestemming voor het huwelijk.  Hij was op de dag van zijn huwelijk 19 jaar oud en wever van beroep, de bruid was zeven jaar ouder en stond in Zeveneken als “ouvrière” ingeschreven.  Franciscus was analfabeet (en bleef dit levenslang), zijn bruid kon wel een handtekening produceren.

Een huwelijk op zo jonge leeftijd was niet zonder risico.  Een maand na zijn huwelijk werd Franciscus immers 20 jaar en werd hij volgens de wet van 5 september 1798 militieplichtig.  Op 20 brumaire jaar XII (= 12/11/1803) werd zijn naam, samen met die van 23 dorpsgenoten geboren tussen 23 september 1782 en 23 september 1783 ingeschreven op de lijst van “conscrits” van Zeveneken.

Diezelfde dag werd wever “Arnolde Francois Capitaine” ook medisch gekeurd en 1m 65cm 8mm groot bevonden.  Bijzondere kenmerken waren er niet.  Bij de loting op 13 frimaire jaar XII (= 5/12/1803) had hij blijkbaar geluk want zijn naam komt niet voor op het lijstje met de drie effectieve en drie reserve soldaten die Zeveneken naar het leger stuurde.[ref]RAG, Scheldedepartement, nr. 2.212/04 militiekanton Lochristi, rapporten 14 frimaire jaar XII.[/ref]  Ze zouden vijf jaar moeten marcheren, als ze het al overleefden.

Handtekening van “ouvrière” Petronilla Theresia Van Deursen onder haar huwelijksakte, Zeveneken dd. 14/10/1802.  Echtgenoot Franciscus Arnoldus Capitaine was analfabeet. Stiefgrootvader Willem Manders tekende als getuige.

 

Het gezin Capitaine – Van Deursen bleef in Zeveneken wonen, onder andere in de wijk Bastelare, op de grens met Lokeren.  Franciscus had blijkbaar een gelukkig gesternte en wist ook na 1803 aan legerdienst te ontsnappen.  Niet evident gelet op de resem Napoleontische oorlogen.  Tussen juli 1803 en 1815 resulteerde dit in de geboorte van zes kinderen.  Door de burgerlijke stand van Zeveneken werd voor alle kinderen de familienaam vervlaamst naar Capiteyn.  Een schrijfwijze die bij hun huwelijken en vervolgens bij de geboorte van hun kinderen door de burgerlijke stand van Lokeren werd overgenomen.  Enkel voor dochter Ilderique schakelde men in Gent later terug over naar “Capitaine”.

In de relatie met stiefgrootvader Willem Manders was er ondertussen iets fout gelopen.  Manders was als “grandpère” getuige bij Franciscus’ huwelijk, zowel burgerlijk (dd. 14/10/1802) als kerkelijk (dd. 21/10/1802).  Hij vergezelde Franciscus echter geen enkele keer als getuige toen deze de geboorte of het overlijden van een kind bij de burgerlijke stand aangaf.  Voor geen van de vijf kinderen Capiteyn trad hij op als dooppeter en geen enkel kind werd naar hem vernoemd.  Toch bleef hij zeker tot juli 1804 in Zeveneken wonen.

Franciscus mocht er dan al in geslaagd zijn uit handen van Napoleons ronselaars te blijven, de keizerlijke gendarmes kregen hem wel te pakken.

 

Voor het Hof van Assisen

Op 20 oktober 1806 beklom de 23-jarige Franciscus de trappen van het Gentse stadhuis.  Niet voor één of andere feestelijke gebeurtenis, maar om er voor het Hof van Assisen te verschijnen dat er nagenoeg dagelijks zitting hield bij gebrek aan gerechtshof.[ref]RAG, Hof van Assisen Gent (R81), nr. 167 procesdossier 1544.[/ref][ref]RAG, Scheldedepartement nr. 8.012/2, état nominatif des individus arrétes pour delits civil par la gendarmerie pendant le mois de juillet 1806.[/ref]

Drie maanden eerder was hij op 19 juli 1806 thuis in Zeveneken door twee “gendarmes impériales de la brigade de Lokeren” gearresteerd op verdenking van een nachtelijke inbraak en diefstal in buurgemeente Eksaarde.  Tijdens het gerechtelijk onderzoek werd hij eerst opgesloten in het arresthuis van Lokeren, en vervolgens in de gevangenissen van Dendermonde en Gent.  In 1806 kon men voor de feiten die hem ten laste werden gelegd tot vijf jaar gevangenis worden veroordeeld, tweehonderd jaar later leest het procesbundel als een stommiteit.

In de nacht van 17 – 18 juni 1806 was bij Jaeques Verleysen, een landbouwer in Eksaarde wijk Hoekstraat ingebroken.  Onbekenden hadden uit de wand van zijn schuur een plank weggebroken door een stok als een soort breekijzer te gebruiken.

Vervolgens had men een deel van zijn “pommes de terre”, “nommé en Thiois zaeylingen” (dus pootaardappelen) gestolen.  Nauwelijks 100 roeden voorbij Verleysens’ erf lag een akker van Jean Van Peteghem.  Deze had in de namiddag van 18 juni op die akker een hoeveelheid aardappelen gevonden verstopt tussen de rogge die er op groeide.  Als goede buur en had hij Verleysen op de hoogte gebracht van de vondst.  Ze besloten de aardappelen te laten liggen en Verleysen, Van Peteghem en enkele knechten hadden de akker bij toerbeurt in de gaten gehouden.  Rond 22u 30 (de nacht van 18 – 19 juni) waren twee personen verschenen die de aardappelen in zakken begonnen te laden.  Verleysen en co waren recht gesprongen en hadden één man overmeesterd.  De andere persoon was hen ontsnapt.

Onmiddellijk werd de “officier de police” van Zeveneken uit zijn bed gehaald en om 23u 30 was de zaak rond.  De man die men had betrapt was “Theodoor Jaspaert, fils de Jaeques, agé de 46 ans, natif de la ville de Hellemont, République Batave, tisserand demeurant à Seveneeken”.  Die toonde zich verbaasd over wat hem overkwam.  Hij beweerde op die akker gewoon de aardappelen te hebben opgehaald die hij enkele uren eerder, in het volste vertrouwen, van Francois Capitaine had gekocht voor 7 sols.  Capitaine was trouwens de man die hem bij het vullen van de zakken eerder die avond had geholpen.

Het proces verbaal werd doorgestuurd en de onderzoeksrechter in Dendermonde volgde een logische redenering.  Midden in de nacht weggestopte aardappelen van een akker vol rogge opladen was onzinnig en dus verdacht.  Jaspaert en Capitaine hadden de aardappelen opgehaald, dus mocht men er van uit gaan dat ze deze er ook hadden verstopt.  Gezien er de nacht voordien enkele meters verder aardappelen waren gestolen uit een opengebroken schuur, lag de conclusie voor de hand: Jaspaert en Capitaine waren de inbrekers/dieven geweest.

Francois Capityn, fils de Francois, agé de 23 ans, natif d’Ostende département de la Lys, tisserand demeurant à Seveneeken” werd dan ook in hechtenis genomen.  Tijdens het gerechtelijk onderzoek ontkende hij alles.  De nacht dat de feiten zich hadden voorgedaan was hij thuis geweest en van aardappelen had hij nog nooit gehoord.  Laat staan dat hij aardappelen had verkocht.  Hij kende Jaspaert maar had hem al in weken niet gezien of gesproken.  Indien Jaspaert hem van iets beschuldigde of bij iets betrok, dan was dat flagrant gelogen.  Toen de twee met elkaar werden geconfronteerd bleef elk bij zijn verhaal, wat resulteerde in wat gebekvecht heen en weer.

Stadhuis Gent (waar in de Franse periode ook het Hof van Assisen zetelde), belfort en Botermarkt.  Schilderij Jean Baptiste Joseph Wynantz, situatie 1820 – 1823, 15 jaar nadat Franciscus Arnoldus Capitaine er terecht stond.

 

Omdat het een nachtelijke inbraak betrof verwees men in Dendermonde de zaak door naar het Hof van Assisen.  Met het oog op hun overbrenging naar Gent werden de arrestanten ook beschreven. Francois Capitaine: “un mêtre 635 millimêtres, cheveux et sourcils brun, yeux bleux, nez gros et épaté, bouche grande, menton rond, front élevé, visage oval et large”.

Het vullen van zakken met aardappelen, ongeacht of dat overdag of ‘s nachts gebeurde, was natuurlijk geen misdrijf.  Het assisenproces in het Gentse stadhuis ging dus over de inbraak in de schuur en de diefstal waarbij de jury zich enkel diende uit te spreken over de vraag of volgens hen bewezen was dat Capitaine en/of Jaspaert de inbrekers/dieven waren.  In eer en geweten verklaarden ze: “non”, en dus was vrijspraak het vonnis op 20 oktober 1806.  De kans is klein dat Franciscus dit onmiddellijk door had want het proces werd natuurlijk volledig in het Frans gevoerd.

[ref]versie 2018[/ref]