De ondertussen 32-jarige Anthony ging op zoek naar ander werk. In afwachting bleven zijn hoogzwangere echtgenote (ze beviel op 21 mei 1729) en bejaarde vader in Oostmalle wonen.
In theorie kon het vinden van werk geen probleem zijn. Jarenlang had Anthony zeer divers administratief werk verricht en hij kon zowel “Vlaemsch” als Frans lezen en schrijven. Hij had een verzorgd handschrift. Hij was vertrouwd met juridische procedures en notarieel jargon. Met de financiën van zijn eigen huishouding liep het fout, maar met rekenen op zich en het bijhouden van een boekhouding had hij geen probleem. Ook kon hij landboeken interpreteren en dus kaart lezen. Bovendien was hij ingetrouwd in een oude adellijke familie die, hoewel ondertussen straatarm, tal van connecties had die eventueel konden worden ingeschakeld om een nieuwe betrekking te vinden. Hetzij bij een of andere overheid, hetzij in dienst van een privaat persoon of organisatie. En waarschijnlijk kon Anthony zichzelf ook goed “verkopen” want ooit had hij mensen voldoende vertrouwen ingeboezemd om zich voor duizenden gulden borg te tekenen.
Ondanks al deze troeven viel Anthony spectaculair terug op de maatschappelijke ladder. Eind september 1729 werd hij een eenvoudige garde te paard bij de douane. De volgende jaren zouden een aaneenschakeling worden van verhuizingen, hard labeur in weer en wind en dat alles in ruil voor een hongerloon.
Zijn eerste standplaats was de brigade Balen, douanedepartement Turnhout.[ref]RAAnd, Office Fiscal du Conseil de Brabant, nr. 1.078 Impôts, droit d’entrée et de sortie, tonlieu, etc. 1700 – 1757, dossier Le Hardy – Capitaine – Louette contra Lombaert.[/ref][ref]Het douanedepartement Turnhout bestond naast het hoofdkantoor Turnhout uit de ontvangstkantoren Arendonk, Balen, Dessel, ’s Hertogenbos, Hoogstraten, Meerhout, Meersel, Poppel en Veerle.[/ref] De douanepost Balen werd bemand door een ontvanger geassisteerd door twee gardes te paard en werd in rapporten omschreven als “un bureau de grand passage et produit assez de travail” en als “étant le bureau le plus important, grand travail et revenu”.
Nadat op 11 december 1729 vader Arnout Capitaine in Oostmalle was overleden, werd Anthony in Balen door zijn vrouw en kinderen vervoegd. Hij bleef “garde ende commis van zijne majesteits rechten ten comptoire van Baelen” tot eind december 1731.[ref]RAAnd, Office Fiscal du Conseil de Brabant, nr. 1.078 Impôts, droit d’entrée et de sortie, tonlieu, etc. 1700 – 1757, dossier Le Hardy – Capitaine – Louette contra Lombaert.[/ref] Men was er tevreden over zijn werk. Een evaluatierapport omschreef hem in augustus 1731 als “entré en emploi il y a 2 à 3 ans, il est capable et zélé (= gedreven) sachant les deux langues”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.858 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1731-1733, inspectierapport 25/08/1731.[/ref] Als garde te paard verdiende hij 300 gulden/jaar, even veel (of weinig) als zijn ééntalige collega.
In Balen werd op 9 april 1731 zoon Carolus gedoopt, het achtste kind van het echtpaar Capitaine – Moreau waarvan er reeds drie overleden waren
Anthony voelde zich in Balen blijkbaar thuis want hij probeerde zich in de lokale gemeenschap te integreren door lid te worden van de “Confrerie van Sint-Ambrosius”. Een broederschap van imkers, opgericht “ziende het profijt en deugd spruitende uit de negotie en houden van biën”. Naast het uitwisselen van tips had de confrerie tot doel “om tot dankbaarheid ende meerdere ere van onzen Hemelschen Vader te bekomen een solemnele misse ter eren van den heiligen Ambrosius, den welken men herkent als patroon van de bielieden” (= imkers). Ook onderlinge bijstand behoorde tot de doelstellingen. Voorwaarde voor het lidmaatschap was “in te zetten ende te geven voor ten eeuwigen dage een vat biën, wegende 33 pond, wel meer maar niet min, zonder het zelve immermeer te mogen reclameren (= terugvorderen), ‘t zij in zijn leven of enige van zijn successeurs of erfgenamen naar zijn dood”.[ref]RAA, archief Mol-Balen-Dessel, nr. 175, akte 103 “extract uyt den Boeck van de confrerie van Sinte- Ambrosius tot Balen” gemaakt in 1771.[/ref] Pluspunt van Anthony’s hobby was dat zijn bijenkorven voor een bijverdienste zorgden.
Overgeplaatst naar Turnhout
Met ingang van 1 januari 1732 werd Anthony via een beslissing van baron de Sotelet, de toenmalige administrateur van de douane, overgeplaatst naar de brigade Turnhout en dus naar het hoofdbureau van het douanedepartement.[ref]RAAnd, Office Fiscal du Conseil de Brabant, nr. 1.078 impôts, droit d’entrée et de sortie, tonlieu, etc. 1700 – 1757, dossier Le Hardy – Capitaine – Louette contra Lombaert.[/ref][ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.858 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1731-1733, loonstaat 10/02/1732.[/ref] Hulp van de Heilige Ambrosius kon Anthony daar goed gebruiken want hij kwam in een absoluut wespennest terecht.
Het bureau Turnhout bestond toen uit hoofdontvanger Jean Anthoine Lombaert en hoofdcontroleur Francois Vermoest (soms als Vermoesen teruggevonden). Ze werden bijgestaan door een brigadier: Jacques Le Hardy, en twee gardes te paard: Joseph Louette en een zekere Courtin. Sinds jaren deed dit handvol personeelsleden alles om elkaar het leven zuur te maken en stuurden ze over elkaar brieven met verdachtmakingen en beschuldigingen naar Brussel. Vooral tussen brigadier Le Hardy, die in 1730 een tijd in de gevangenis had gezeten[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 3.177B gezegelde brieven januari-maart 1730 [/ref], en hoofdontvanger Lombaert boterde het niet wat ertoe had geleid dat men Le Hardy een tijdje had geschorst. Op 9 maart 1731 werd hij door Brussel in dezelfde brigade én met dezelfde graad terug aangesteld. Dit was vragen om problemen.
Drie weken later (31 maart) ontving men in Brussel een rekwest vanwege de hoofdofficieren van Turnhout om hiertegen te protesteren. Ze werden hierin gesteund door verschillende personeelsleden van de ondergeschikte bureaus en brigades waaronder garde Capitaine uit Balen.[ref]Het departement bestond uit de brigades Arendonk, Balen, Dessel, ’s Hertogenbos, Hoogstraten, Meer, Meerhout, Meersel, Poppel, Turnhout, Veerle en Zondereigen.[/ref] Ze waarschuwden dat “Le Hardy et sa femme menassent chacun, qu’il n’y a que des malheurs a attendre d’un homme qui n’a fait que des insolences et forfaits”. Hij was “un homme plain de toutes sortes d’avaries car étant coupable de toute vice, répugnant a l’honneur et au service”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 7.575: inspecteurs et brigades ambulant 1731-1748[/ref]
Het hoofdbestuur bleef bij zijn standpunt waarop hoofdontvanger Lombaert persoonlijk naar Brussel trok waar hij op 6 april verklaarde dat hij met Le Hardy niet wou en niet kon samenwerken. Hield Brussel voet bij stuk, dan diende men maar naar een andere hoofdontvanger uit te kijken. Men was van zijn demarche niet echt onder de indruk want in Turnhout bleef alles bij het oude: Le Hardy werd niet ontslagen of overgeplaatst. Lombaert ondermijnde ook nog eens zijn eigen positie door terug te krabbelen en geen ontslag te nemen. Terug in Turnhout ontving Lombaert op 22 april uit Brussel het bevel om de kasboeken van hoofdcontroleur Vermoest aan te passen en het loon van brigadier Le Hardy ambtshalve in te boeken. Iets wat Vermoest blijkbaar had geweigerd. De guerrilla binnen het bureau ging gewoon verder.
Op 4 mei 1731 was het de beurt aan de “trésorier-général” om de hoofdofficieren te schrijven: “étant informée que malgré (mes) différentes ordres en faveur de Jacques le Hardy, qui de notre part a été rétabli provisionnellement dans sa fonction de brigadier au département de Turnhout, les gardes visiteurs du dit département refusent de servir avec lui, ou sous ses ordres”. Gevolg was dat Le Hardy zijn werk niet kon doen want “il ne peut s’exposer a faire ses fonctions seul, sans être en danger d’être maltraité”. Expliciet werd naar de onwillige houding van garde Courtin verwezen. Kwam er geen verbetering in zijn gedrag, dan zou men hem ontslaan. De officieren kregen opdracht het nodige te doen opdat brigadier Le Hardy voortaan door minstens één loyaal meewerkende garde vergezeld zou worden zodat hij zijn werk kon doen.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.858 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1731-1733.[/ref]
Deel van het rekwest van de hoofdofficieren van Turnhout met de namen van het ondersteunend personeel.
Tussen de hoofdofficieren boterde het ondertussen evenmin. Op 7 september 1731 schreef Vermoest naar Brussel dat Lombaert (die behalve ontvanger van de douane ook admodiateur van het vorstelijk domein was) de vier molens die in Turnhout tot het vorstelijk domein behoorden niet had kunnen verhuren.[ref]Lombaert was in mei-juni 1730 admodiateur van het vorstelijk domein in Turnhout en omgeving geworden nadat F. Pauli als ontvanger van de domeinen was afgezet. Deze Pauli (ook soms “Pauly”) was daarna rechter geworden van de douanerechtbank Turnhout. Ook die twee heren stonden dus op gespannen voet met elkaar.[/ref] Zogezegd noodgedwongen “il les a tenu a lui et a donné la direction a un meunier et ces valets. C’est sur cela messeigneurs que l’on murmure qu’il (= Lombaert) fait acheter des grains et fait vendre la farine” voor eigen rekening. Dit was niet zomaar een klacht. Het was waarschijnlijk de bedoeling om Lombaert in een kwaad daglicht te stellen en zo zijn kansen op een prestigieus ambt te torpederen.
De heerlijkheid Turnhout en omgeving behoorden sinds 1708 gedeeltelijk toe aan Frederik I Hohenzollern (1657 – 1713), de eerste Koning in Pruisen, tevens Baron van Turnhout. Jonker Hubertus Jacobus van den Broeck, de hoofdschout die namens Berlijn het bewind voerde, was hoogbejaard en reeds geruime tijd zwaar ziek. Lombaert was in de loop van 1731 hoofdschout ad interim geworden met uitzicht op een definitieve aanstelling bij overlijden van de hoofdschout. De Pruisische gevolmachtigde resident in Brussel had hem in Berlijn reeds voorgedragen voor het ambt. Dat Lombaert op 1 januari 1732 eervol ontslag werd verleend als hoofdontvanger van de douane in Turnhout, wijst er op dat hij dacht dat de zaak beklonken was. Iets te voorbarig want toen de hoofdschout op 25 februari 1732 overleed barstte over zijn opvolging een strijd los waarbij flink met modder werd gegooid. Lombaert bleef tot 7 juni 1732 hoofdschout ad interim maar diende het uiteindelijk af te leggen tegen een andere kandidaat.[ref]VANDEPUTTE F., “De benoeming van jonker G. A. de Fierlant tot hoofdschout van Turnhout door Frederik Willem I van Pruisen in 1732”. Artikel in Taxandria, Jaarboek van de Koninklijke Geschiedkundige en Oudheidkundige kring van de Antwerpse Kempen, jaargang 1776.[/ref] Niet in het minst omdat Berlijn verschillende brieven had ontvangen waarin tegen Lombaert allerlei beschuldigingen waren geuit door concurrenten. Noodgedwongen trad hij terug in dienst van de douane en werd opnieuw hoofdontvanger in Turnhout.
Het was in deze Turnhoutse krabbenmand dat Anthony op 1 januari 1732 terecht kwam. Gelukkig wist hij zich staande te houden. Zelfs in die mate dat hij al snel “zaakjes” deed. Zoals in alle departementen werden ook in Turnhout in beslag genomen goederen openbaar verkocht indien de eigenaar niet over de middelen beschikte om ze terug te kopen. Van de opbrengst vloeide 1/3 naar het douanepersoneel als premie. Gezien de snelheid waarmee alles soms werd afgehandeld, waren het echter vaak de douaniers zelf die de goederen opkochten. Niet zelden zwaar onder de gangbare marktprijs. Het stond hen daarna vrij om de goederen met winst verder te verkopen. Zo passeerden ze twee maal de kassa. Hoewel verboden, traden de douaniers op de veilingen ook op als stromannen voor derden die bij hen goederen “bestelden”. Natuurlijk bestond steeds het risico dat een douanier achteraf met de opgekochte loten bleef zitten.
Anthony was gelukkig voorzichtig. Indien het om grote sommen ging, liet hij alles officieel vastleggen. Zo is er een notariële akte waarbij een zekere Wouter Beckers op 17 juni 1732 erkende 191 gulden schuldig te zijn “aan den garde Capitaine (voor) drij peerden met het getuig, door den voornoemden garde cum suis ingekocht bij publieke venditie op zijn majesteits comptoir”.
Drie paarden die hadden toebehoord aan “Jan Vande Goir”.[ref]RABW, oud notariaat, archief Jan Antoon Van Heyst notaris te Turnhout, minuten 1732 akte nr. 19.[/ref] De som, die voor Anthony gelijk stond met ruim zes maanden loon, zou binnen de vier dagen worden betaald.
Gezien de zeer uitgesproken persoonlijke aversies binnen het bureau Turnhout, was het onvermijdelijk dat Anthony na verloop van tijd ook in een “kamp” terecht kwam. Hij koos voor het anti-Lombaert kamp en sloot zich aan bij brigadier Le Hardy en co. Niet echt verwonderlijk, want Anthony hield Lombaert rechtstreeks verantwoordelijk voor een flink financieel verlies dat hij enkel maanden eerder, toen hij nog in Balen gestationeerd was, had geleden.
Gemist prijsgeld
Samen met garde Andries Meeus had Anthony op 25 juni 1731 in Balen twee karren doorzocht, eigendom van François Goumans uit Antwerpen.
De karren, getrokken door respectievelijk drie en vier paarden, kwamen uit de omgeving van Keulen en werden bestuurd door Leopold Janssens en Guillaume Vellen. Deze hadden op het comptoir van Balen verklaard dat de lading bestond uit “tabac en feuille”. De twee gardes hadden bij hun onderzoek echter vastgesteld dat de kar bestuurd door Janssens geladen was met twee grote tonnen, voor het grootste deel gevuld met “tabac en poudre”, ca. 2.700 pond zwaar. Tabaksbladeren werden niet aangetroffen. De rest van de lading bestond uit “enige zakken Martinick snuif (= snuiftabak) en een partij bronwater“. In de andere kar hadden ze 3.050 pond “tabac en poudre, que du Martinic” aangetroffen. Daar de lading als “tabac en feuille” was aangegeven was er niet alleen sprake van “une fausse declaration” maar was er ook te weinig tol betaald: slechts 2 gulden per 100 pond in plaats van de op snuiftabak verschuldigde 5 gulden per 100 pond. De twee gardes hadden de karren dan ook afgevoerd naar het hoofdbureau in Turnhout. Dat ze op prijsgeld rekenden hoeft geen betoog.
De douanerechter had de lading verbeurd verklaard en vervolgens had hoofdontvanger Lombaert op 5 augustus de lading openbaar verkocht. Hij had de loten echter toegewezen aan kopers waarvan het hoogste bod zwaar onder de marktprijs was gebleven. Alles samen bedroeg de opbrengst slechts 487 gulden 9 sols 1 liard, “une bagatelle” vond Capitaine. Daar kwam bij dat Lombaert eerder pertinent had geweigerd om de twee karren en zeven paarden, met een geschatte waarde van 800 gulden, aan te slaan en te verkopen. Iets wat perfect volgens het boekje zou zijn geweest. De twee gardes hadden hierop aangedrongen, maar Lombaert had geantwoord dat de eigenaars al genoeg gestraft waren door het verlies van de lading. Anthony had hierdoor een flinke som prijsgeld aan zijn neus zien voorbijgaan. Natuurlijk bestond het vermoeden dat Lombaert de paarden en karren had vrijgegeven omdat hij door de eigenaar was omgekocht. Anthony kreeg het extra kwaad toen achteraf bleek dat Lombaert via een stroman zelf twee zakken snuiftabak goedkoop had opgekocht, en nadien met flinke winst had doorverkocht.[ref]RAAnd, Office Fiscal du Conseil de Brabant, nr. 1.078 impôts, droit d’entrée et de sortie, tonlieu, etc. 1700 – 1757, dossier Le Hardy – Capitaine – Louette contra Lombaert.[/ref]
“Hecxery”
Douaniers doorkruisten tijdens hun patrouilles het volledige departement. Het is jammer dat ze geen dagboek bijhielden want onderweg waren ze van tal van zaken getuigen. Onder andere van bizarre dorpsruzies. Zo was in het najaar van 1733 het trio “Hardy brigadier, Loet[ref]Loet” is waarschijnlijk de fonetische weergave van de naam Louette. Een garde die samen met Anthony Capitaine onder het beval van brigadier le Hardy één mobiele douanebrigade vormde.[/ref] & Capityn gardes” eens ten huize van een zekere Guilliam De Vos in Balen. Een man die kort tevoren minstens één paard door een onverklaarbare ziekte had verloren. Zonder zich iets van de aanwezigheid van de douaniers aan te trekken was de plaatselijke kleermaker Jan Claes in de keuken komen verkondigen: “ick hebbe (de) twee peerden behecxt”. Een riskant “grapje” in de aanwezigheid van getuigen, want het had hem voor de rechtbank kunnen brengen. Om de “maledictie” te counteren had De Vos zekerheidshalve daarna twee paters kapucijnen ingeschakeld. Blijkbaar met succes.
Het incident waar Anthony getuige van was, kwam twee jaar later (dd. 10/09/1735) terug ter sprake toen Jan Claes wegens het niet terugbetalen van een kleine som geld Guilliam De Vos bedreigde met de woorden: “’t is nu twee jaren geleden dat de hecxery is stilgestaan, maar ‘t zal nu wederom gaan beginnen”.[ref]GAB, oud archief notaris Wouters, 1735, akte 28 dd. 10/09/1735.[/ref] Wat er verder in deze zaak gebeurde werd niet onderzocht.
[ref]versie 2018[/ref]