Eindelijk prijsgeld

Of er de volgende maanden nieuwe incidenten waren tussen Loot en Vanden Abeele is onbekend. Het proces in beroep van schipper Hania sleepte ondertussen aan. Nieuwe argumenten ten gunste van de schipper kreeg men in Brussel niet te horen waardoor het eerdere vonnis op 5 september 1755 werd bekrachtigd. Niet in het minst als gevolg van een zeer degelijk verweerschrift vanwege de advocaat die namens Arnoldus en zijn collega’s voor de rechtbank verscheen.

Hun raadsman stelde dat indien het waar zou zijn dat de knecht van Willem Rutten een fout had gemaakt en in Dordrecht de manden met tabakspijpen per ongeluk op een verkeerd schip had geladen, het toch wel opvallend was dat men zeer veel moeite had gedaan om deze te verstoppen. Ze waren aangetroffen “verstoken binnen ’t schip nevens den mast en tussen andere goederen, tot zo verre dat de garden groot geweld en moeite hebben moeten doen om de zelve te ontdekken en daar aan te kunnen geraken, ja verscheide goederen, rollen, matten en zo voorts (hadden) moeten uitnemen ten effecte van de zelve uit te halen”. “Deze versteking” kon niet anders dan het werk zijn geweest van schipper Hania en zijn bemanning.

Douanerechtbanken werden gelukkig niet bevolkt door onmensen. Grootmoedig werd de boete enige tijd later gehalveerd omdat Hania ondertussen bij een schipbreuk zijn schip had verloren. Via een verzoekschrift tot de Raad van Financiën werd vervolgens nog eens 1/3 kwijt gescholden.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.739 correspondence avec le personnel du département de Nieuport 1756- 1760. Bevat ook tientallen stukken uit 1754 en 1755.[/ref][ref]RAB, oud archief Nieuwpoort, nr. 2.353 proces voor de Hogere Kamer van de Domeinen te Brussel.[/ref] Van de oorspronkelijke boete van 1.340 gulden diende dus slechts 446 gulden 13 stuiver 4 denier effectief te worden betaald. Geld dat als prijsgeld werd verdeeld binnen de brigade Nieuwpoort: de ontvanger ontving 1/4de, de controleur 1/4de en de brigadier en zijn twee gardes samen 2/4de. Toen Arnoldus op 12 maart 1756 uiteindelijk zijn aandeel ontving werden hem 74 gulden 8 stuiver 10 en 2/3 denier uitbetaald.[ref]RAB, oud archief Nieuwpoort, nr. 4.180 register van namptissementen 1723-1792.[/ref][ref]RAB, oud archief Nieuwpoort, nr. 2.362 rekwesten aan de rechter van de Domeinen te Nieuwpoort.[/ref] Door de verschillende kortingen een pak minder dan verhoopt, maar toch nog altijd het equivalent van ca. 3,5 maanden loon.

 

Reglement is reglement

Door de vaak slechte toestand van de wegen in de waterzieke polders rond Nieuwpoort was grootschalige smokkel over land zeldzaam. De grootste vangsten deden Arnoldus en zijn mannen via de inspectie van de waterwegen. Al ging het niet altijd om echte smokkel. Men kon ook onbewust inbreuken plegen op tal van regels en verordeningen die ooit waren uitgevaardigd.

Dit was onder andere het geval op 13 februari 1758 toen Arnoldus als brigadier samen met garde Alexander Delmaere langs het kanaal Nieuwpoort – Brugge ter hoogte van de brug te Slijpe Pierre Maertens aantroffen “avec sa bélandre (= bijlander, een vrachtschip voor kust- en binnenvaart) chargeant du soucrion (= wintergerst) qui se trouvait amassée (= gestapeld) dans une chambre basse du cabaret” dat zich daar bevond. Toen ze vernamen dat het schip nog andere plaatsen zou aandoen om bij te laden waren de douaniers naar Nieuwpoort teruggekeerd om verslag uit te brengen bij de hoofdofficieren. Brigadier en gardes, aangevuld met de controleur, gingen de 15de februari op zoek naar het schip. Ze troffen de “bélandre chargeant aux écluses dans le dit canal, dit Rattevalle” (sluis op het kanaal Plassendale – Nieuwpoort) waarna ze naar Slijpe doorreden waar ze opnieuw in het plaatselijke “cabaret une partie de soucrion” aantroffen. Tijdens hun inspectie was landbouwer Arnout Truweel van Slijpe nog twee wagens met 50 razières graan komen afleveren. Graan dat door Louis De Cock, graanhandelaar uit Leffinge, was opgekocht.

Om de graantrafiek volledig in kaart te brengen waren de douaniers vervolgens naar Leffinge getrokken waar ze vernamen dat landbouwer Pierre Albrecht aan graanhandelaar De Cock 20,5 “razières” had verkocht. Vervolgens ging het terug naar Slijpe waar men ondertussen bezig was de door Truweel aangevoerde wintergerst op het schip te laden. De douaniers hadden de hele nacht gewaakt en toen alle graan was ingeladen kreeg schipper Maertens om 9 uur ’s morgens te horen dat ze zijn schip en lading in beslag namen met opdracht naar Nieuwpoort te varen. Aan Jacques Behaghel, justitie officier van het “camerlynck ambacht”, werd gevraagd hiervoor trekpaarden te leveren.

Terug in Nieuwpoort was Louis De Cock zich onmiddellijk op het bureau komen aanmelden om zijn zaak bij de ontvanger te bepleiten. Hij gaf ruiterlijk toe her en der wintergerst te hebben opgekocht. Samen ongeveer 150 razière. Maar dat was met de beste intenties gebeurd.

Ter attentie van de douanerechtbank stelde De Cock zijn verweer uitgebreid op schrift. “Louis De Cock wonende ter prochie van Leffinghe, Lande van den (Brugse) Vrijen, (verklaarde) hoe dat het onmogelijk zijnde van de voornoemde prochie van Leffinghe, Slijpe, Wilskercke, Middelkercke, Mannekensvere ende andere prochien van dat kanton met wagens & paarden in het winterseizoen enigen transport van granen te doen naar de publieke markten van Brugge & andere plaatsen der provincie van Vlaanderen om de ongebruikbaarheid der wegen in het voorschreven noordkwartier van het Vrije (…) zo dat het gebrek van daar te kunnen gaan niet alleen een schaarsheid van granen ter publieke markten veroorzaakt maar ook een overgrote schade aan alle de landslieden (…) dewelke gehele winters met hunne granen zouden moeten blijven bijzitten zonder geld te kunnen maken”. Vandaar dat men van oudsher “den transport van granen per schepe gedaan” had. Het was in dat kader dat hij het graan had geladen “in het schip van zekeren schipper Mertens van Brugge om die te doen transporteren naar Brugge ten einde van die aldaar ter publieke markt te koop te stellen”. Kortom een gewone transactie waarbij van smokkel of een poging om tol te ontduiken geen sprake was. Hij vroeg zich af wat hij verkeerd had gedaan en waarom alle graan in beslag was genomen?

Dat kreeg hij van de douanerechtbank te horen.[ref]RAB, oud archief Nieuwpoort, nr. 2.475 proces voor de rechter van de Domeinen te Nieuwpoort.[/ref] Die was, net zoals de douaniers, van mening dat er sprake was van een grootschalige inbreuk op het decreet van 18 januari 1757. Om het speculatief opkopen van graan te voorkomen, had men verordend dat alle landbouwers hun graan persoonlijk en uitsluitend via de publieke markten te verkopen. Graanhandelaars konden daar dan een bod doen. De Cocks fout bestond er dus in dat hij het graan rechtstreeks van de boeren “aan huis” had gekocht. De individuele boeren waren dan weer in de fout gegaan door hun graan niet persoonlijk in Brugge of een andere stad te gaan aanbieden.

De volledige lading werd dan ook verbeurd verklaard en De Cock kreeg bijkomend een boete van 6 gulden per razière. Ook van deze boete zal een deel als prijsgeld aan de douaniers zijn uitbetaald.

 

Schouderklopje voor 287 kisten citrusvruchten

Behalve prijsgeld kregen Arnoldus en zijn manschappen ook af en toe een schouderklopje. December 1754 was een schip van “Jacques L. Ryngast négociant a Gand”, dat in het Spaanse Sevilla was volgeladen met citrusvruchten, tijdens een storm in de problemen geraakt bij het binnenvaren van de haven van Nieuwpoort. “Le vaisseau fut jeté sur le sable a l’embouchure (= monding) de ce port. Le brigadier avec une partie de sa brigade s’y est rendu pour veiller aux intérêt de Sa Majesté et par la bonne conduite qu’il s’y est tenu il a été sauvé du même moment quelques caisses quoi qu’en petit nombre a cause de l’impétuosité (= onstuimigheid) de la mer. Le lendemain l’orage augmentant, le vaisseaux a entièrement été submergé et les fruits restants, tous les caisses étants brisés, ont été semées tout sur la côte de toutes parts, dans le port, au quai, et dans les criques, flottants dans l’eau, sur le sable et dans la boue. Nonobstant tous les précautions prises, il n’a pu être sauve avec des grands frais que deux cens quatre vingt sept caisses tant citrons, oranges douces et amères, que pommes de la Chine tous mêlées ensemble”.

Door het ingrijpen van Arnoldus en zijn manschappen mochten dan al 287 kisten zijn gered, marktwaarde had het fruit niet meer. Inspectie om de invoerrechten vast te stellen toonde dat “ces fruits étaient extrêmement flétris, perdu leur odeur et gout par l’eau de mer, le sable et la boue. Qu’au bout de 4 a 5 jours ils sont devenue moussé (cfr. schuimige brij) par la gelée (= vrieskoude) survenu, tellement que ledit Meynne (een plaatselijke handelsagent) a été oblige de jeter une grande partie”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.739 correspondence avec le personnel du département de Nieuport 1756- 1760. Bevat ook tientallen stukken uit 1754 en 1755.[/ref]

[ref]versie 2018[/ref]