Erven is een kunst, en sommigen zijn er beter in dan anderen

Twee jaar na de aankoop van woning en bedrijf ging de gezondheid van Eugenius achteruit.  Ondanks de zorgen van dokter Henri Van Cleemputte overleed hij op 17 mei 1883, 76 jaar oud.[ref] DSA, registers Burgerlijke Stand.[/ref]

Zijn ziekbed zal de zonen Seraphin en Benjamin onrustig hebben gemaakt.  Wat zou er met het bedrijf gebeuren bij het overlijden van vader?  Zouden de twee broers zich blauw moeten betalen, eventueel leningen moeten aangaan, om hun mede-erfgenamen uit te kopen?  Voor een bedrijf dat ze zelf hadden opgebouwd en dus waardevol hadden gemaakt.

Natuurlijk konden ze proberen met de familie tot een vergelijk te komen, maar was dat realistisch?  Ze hadden zes broers en zussen.  Elk was getrouwd, had kinderen, had plannen of dromen.  Sommigen hadden het financieel zwaar.  Het was dus beter om de problemen voor te zijn.  Daar was enige creativiteit voor nodig maar dat hadden de twee broers in overvloed.  Ze waren niet voor niets succesvolle ondernemers.

Vier weken voor Eugenius’ overlijden kochten Seraphin en Benjamin op 18 april 1883 samen de bedrijfsgebouwen met het daarbij horende woonhuis, poorthuis en tuin.[ref]Archief Kadaster Gent, Relevé des actes publics et sous seing privé donnant lieu à des mutations dans les propriétés foncières, enregistrés au Bureau de Loochristy 1884.[/ref][ref]RAG, notariaat Francies Leopold De Backere Gent, nr. 74 akte 124 dd. 18/04/1883.[/ref]  Eugenius was toen al niet meer in staat om het huis te verlaten en de notaris was aan huis gekomen.  In de notariële akte omschreef hij de goederen als: “een eigendom bestaande uit twee woonhuizen, tuin, magazijn en alle andere katheilen er op staande en medegaande”.  Een bedrag van 2.500 fr. werd onmiddellijk betaald.  Om de resterende 8.000 fr. te voldoen kregen de zonen vijf jaar tijd mits het betalen van 3,5 % rente per jaar.

Drie weken na het overlijden van hun vader verwierven Seraphin en Benjamin op 4 juni 1883 ook alle roerende goederen die zich in de Halvemaanstraat bevonden.[ref]RAG, notariaat Francies Leopold De Backere Gent, nr. 74 akte 198 dd. 4/06/1883.[/ref]  Dit gebeurde met instemming van zowel moeder Francisca als de zes broers en zussen Capiteyn en was natuurlijk bedoeld om de continuïteit van het goedlopende bedrijf veilig te stellen.  Het waren dan ook de machines en materiaal in de bedrijfsgebouwen die in de notariële akte eerst werden opgesomd.

Het ging om: “een dampketel van vier atmospheren, een fournuis, een (stoom)machien met toebehoorten, een plettermolen met bakken en zeefden, een kleine plettermolen , chocoladepotten met gereedschappen, groten trommel met bak beslegen in ijzer dienende tot branden van suikerij, een kleine trommel dienende tot het branden van cacao, een molen om cacao te kuisschen, een baskuul met gewichten, een koperen weegschaal met gewichten, een steekwagen, een kruiwagen, twee grote suikerijbakken, vormen dienende tot het fabrikeren van chocolade en alle de toebehoorten dezer verschillende voorwerpen”.

Seraphin en Benjamin verwierven ook de inboedel van het woonhuis: “zes matrassen, een ijzeren bedstoel, drie houten bedstoelen, twee commoden, een nachtstoel, een jachtcomfoor en stove met toebehoorten, achttien stoelen, een zetel, drie kleerkassen, vier kleine kassen, een glazen kas, een schapraai, een ronde tafel, drie keukentafels, een lievevrouwbeeld met bocaals, een crucifix, al het geleijer en aardewerk, lepels, messen, vorken, potten, pannen, ketels, rieken, spaden, raken, manden, zakken, koopwaren, oogst te velde, pachtersrechten, beestialen, met één woord al de mobilaire voorwerpen” die aan de huwelijksgemeenschap Capiteyn-Vermeire hadden toebehoord “zonder enige uitzondering of wederhouding”.

Op één of andere manier had men onderling de globale waarde van de machines en inboedel vastgesteld op 5.800 fr. en de broers dienden moeder, broers en zussen 5.256 frank 25 centiem uit te keren voor hun 58/64ste aandeel in de eigendomstitel.  De familie was meer dan soepel want Seraphin en Benjamin dienden de som pas effectief te betalen bij het overlijden van moeder die bij hen bleef inwonen.  In afwachting dienden ze haar, in ruil voor het afzien van haar vruchtgebruik over de erfenis , wel 3,5 % intrest per jaar uit te keren als een soort lijfrente.  Mogelijk hadden Seraphin en Benjamin ook één en ander onder tafel geregeld want het valt op dat er geen melding werd gemaakt van voorraden cichorei, chocolade, peper, kaneel of andere producten.

De inschikkelijke houding van de broers en zussen Capiteyn wijst er mogelijk op dat ze pas na begin juni 1883 vernamen dat het ouderlijk huis en bedrijf in de Halvemaanstraat drie weken voor Eugenius’ overlijden aan Seraphin en Benjamin waren verkocht.  Naar aanleiding van een eerste samenkomst over de erfenisaangifte zal dit zeker ter sprake zijn gekomen.

Natuurlijk hadden de broers en zussen Capiteyn als erfgenamen recht op hun aandeel in de koopsom: 10.500 fr., maar meer dan 2.500 fr. viel er niet te verdelen.  Seraphin en Benjamin hadden immers vijf jaar tijd om met de resterende 8.000 fr. over de brug te komen.  Behalve de verdeling van wat contanten viel er qua erfenis op korte termijn dus niets te verwachten.  De woningen in de Witte Molenstraat en Joseph Gerardsstraat waren immers voor de helft eigendom van moeder Francisca Vermeire, en over de andere helft had ze het levenslange vruchtgebruik.

Eens alle elementen bekend liep het binnen de familie waarschijnlijk fout.  Feit is dat er geen erfenisaangifte werd ingediend.  Het hoeft ook niet te verwonderen dat enkele kinderen Capiteyn zich, niet onterecht, tekort gedaan voelden.  Wie het luidst zijn/haar ongenoegen liet blijken is onbekend, maar enkele kinderen vielen bij hun moeder uit de gratie.  Zelfs in die mate dat ze op 16 september 1884 een testament liet opmaken.  De wensen van de 70-jarige Francisca Vermeire waren glashelder.  Ze wou dat “het meeste part en deel mijner erfenis waarover de wet mij toelaat te beschikken” zou toevallen aan zes van haar acht kinderen: Seraphin, Benjamin, Jacob, Heliodoor, Benoit (= Benedictus) en Marie.[ref]RAG, notariaat Cyriel De Wilde Gent, nr. 9 akte 273 dd. 16/09/1844.[/ref]  Haar twee andere kinderen: Coleta en Alphons liet ze onvermeld waardoor deze slechts in aanmerking kwamen voor het wettelijk voorbehouden minimum.  Of Coleta en Alfons op de hoogte waren van dit testament?

De spanning zakte maar langzaam weg want het duurde bijna twee jaar eer Eugenius’ erfgenamen op 23 februari 1885 samenkwamen in de Meersstraat/Halvemaanstraat om officieel de baten en lasten van de nalatenschap te inventariseren en een erfenisaangifte op te maken.[ref]RAG, notariaat Charles Jean De Rudder Oostakker, nr. 13 akte  25 dd. 23/02/1885.[/ref]

Weduwe Francisca Vermeire werd bijgestaan door de twee zonen bij wie ze inwoonde: Seraphin en Benjamin Capiteyn, “chocolade en chicoreifabrikanten”.  (Geen verwijzing naar de peper en kaneelstoommolen).  Samen verklaarden ze aan de aanwezige mede-erfgenamen dat er op de dag van Eugenius’ overlijden sprake was geweest van 3.260 fr “gerede gelden”.  Er waren toen ook zes obligaties ten laste van de stad Antwerpen van elk 100 frank in huis geweest, maar die waren ondertussen verkocht.  En natuurlijk waren er de vier huizen in de Joseph Gerardstraat en Witte Molenstraat.  Men besloot om die te verkopen.

Bij de vorderingen ten voordele van het sterfhuis werd melding gemaakt van het bedrag dat Seraphin en Benjamin nog dienden af te betalen.  Ook broer Alphons liet optekenen dat hij zijn vader nog geld schuldig was geweest, maar dat hij ondertussen al een deel had terugbetaald aan zijn moeder.  Ook de andere kinderen Capiteyn hadden van hun ouders geld ontvangen, maar om hoeveel het ging werd in het midden gelaten.  Alle aanwezigen waren het erover eens “dat de schulden en lasten van deze gemeenschap en nalatenschap later zullen vastgesteld worden”.  Ondanks het feit dat de bijeenkomst vier uur duurde, had ze dus weinig opgeleverd toen alle kinderen Capiteyn hun handtekening zetten.

Marie Capiteyn was niet komen opdagen en het was haar echtgenoot Seraphin Lippens die een kruisje onder de akte zette.  Niet evident want Maria had enkele jaren eerder het echtelijk dak verlaten om met een minnaar te gaan samenwonen.[ref]RAG, Rechtbank Eerste Aanleg Gent, burgerlijke zaken (R39), nr. 216 echtscheidingen 1881-1886.[/ref]  Dit veranderde echter niets aan het feit dat ze nog steeds gehuwd was en dus door haar wettige echtgenoot bevoogd werd.  Drie weken later regelde Marie met haar echtgenoot een notariële volmacht[ref]Volmacht verleden door notaris Augustus Fraeys te Gent op 11/03/1885.  Deze volmacht werd gebuikt op 18/08/1885, 13/10/1886, 27/10/1886, 5/02/1891 en 18/08/1902.[/ref] en de volgende 20 jaar liet ze zich bij elke officiële familiebijeenkomst vervangen door een gevolmachtigde.

Het duurde enkele maanden eer de openbare verkoop van de vier arbeiderswoningen plaats vond.  Uiteindelijk verzamelde men op 18 augustus 1885 in “De Barriere” te Sint-Amandsberg.  Een herberg die werd uitgebaat door Coleta Capiteyn en haar man.  Na drie zitdagen werden de twee huizen in de Witte Molenstraat toegewezen aan Nazarinus De Pue, “metser en plafonneur” voor 6.150 fr (die optrad als stroman voor Eduard Van Ceuelebrouck).  De huizen in de Joseph Gerardstraat werden door Coleta Capiteyn en echtgenoot Jan Baptiste Van Bruesegem ingekocht voor 6.050 fr.[ref]RAG, notariaat Charles Jean De Rudder Oostakker, nr. 13 akte 113 dd. 18/08/1885.[/ref]

Contant geld kregen de erven Capiteyn na de openbare verkoop niet in handen.  De verkoop kaderde immers in de afwikkeling van een nalatenschap, dus werd in afwachting van een algemene regeling het geld bijgehouden door notaris De Rudder.  Een notaris die een jaar later overleed waarbij zijn persoonlijke en zakelijke papieren in de grootste wanorde aan zijn erfgenamen toevielen.[ref]Charles Jean De Rudder, notaris en burgemeester van Oostakker overleed op 27/07/1886, ongehuwd en zonder testament.  Zijn nalatenschap viel toe aan enkele neven en nichten.  Ondanks de hulp van De Rudder zijn secretaris had de Gentse notaris Auguste François Cruyt tussen 14/08/1886 en 2/04/1887 niet minder dan 24 sessies nodig om de nalatenschap te inventariseren, het persoonlijke documenten van de zakelijke te scheiden en te reconstrueren wie geld te goed had uit de nalatenschap of wie geld schuldig was.[/ref]

Uiteindelijk waren de erven Capiteyn genoodzaakt om op 23 januari 1888 een advocaat in te schakelen die volmacht kreeg “om alle de maatregelen te nemen welke hij zal geradig vinden en oordelen nuttig tot de inning der schuldvordering der voormelde erfgenamen jegens den heer Eduard Van Ceulebroeck negociant te Gent of jegens de notaris van dheer Joannes De Rudder in leven notaris en burgemeester te Oostakker aangaande de verkoopsom van twee woonhuizen en afhankelijkheden gestaan en gelegen te Sint-Amandsberg en desnoods rechterlijke vervolgen inspannen”.  “Daarenboven gevende het vermogen van in beslag te nemen de gelden in andere handen berustende.”[ref]RAG, notariaat Cyriel De Wilde Gent nr. 16 akte 27 dd. 23/01/1888.[/ref]  Februari 1891 waren de erfgenamen van notaris De Rudder aan de familie Capiteyn nog meer dan 4.000 fr schuldig.

 

Creatief met schuldbrieven

Om de gemoederen te bedaren hadden Seraphin en Benjamin na het overlijden van hun vader (mei 1883) ergens een lening kunnen afsluiten om de 8.000 fr af te lossen die ze het sterfhuis, en dus hun broers en zussen, nog schuldig waren over de aankoop van de familiewoonst en bedrijf.  Tot zo een verzoenend gebaar kwam het niet.  De twee broers hielden zich aan de letter van hun contract: ze hadden vijf jaar tijd, dus tot april 1888, om het bedrag op te hoesten.  Wat de machines en inboedel van de woning betrof diende de schuld van 5.256 frank 25 centiem pas vereffend te worden bij het overlijden van moeder Francisca Vermeire.  Een notarieel vastgelegde regeling, door alle broers en zussen ondertekend drie weken na het overlijden van vader Eugenius.  Indien de mede-erfgenamen eerder contanten wilden, kon dit enkel door de schuldvorderingen te verkopen, met het risico dat men er geld bij inschoot.

Dit was wat ook gebeurde.  In de herberg van Coleta Capiteyn werd op 13 oktober 1886 in aanwezigheid van alle kinderen Capiteyn (Marie uitgezonderd) overgegaan tot de openbare verkoop van de schuldbrieven.  Het schouwspel was niet fraai.  Bij het afsluiten van de eerste zitdag bleken Seraphin en Benjamin de hoogste bieders.  Voor de schuldbrief van 8.000 fr waren ze bereid 6.100 fr te betalen.  De schuldbrief van 5.256 frank 25 centiem werd hen toegewezen voor 3.000 fr.  Op een tweede en definitieve zitdag werd de eerste schuldbrief aan de twee broers toegewezen voor 7.000 fr.  De tweede schuldbrief lieten ze uit handen gaan en werd toegewezen aan Francies De Vreese, hovenier, Ottergemsesteenweg te Gent voor 4.770 fr.[ref]RAG, notariaat Cyriel De Wilde Gent nr. 13 akte 341 dd. 13/10/1886 en akte 350 dd. 27/10/1886.[/ref]

Seraphin en Benjamin hadden het hard gespeeld.  Door de eigen schuldbrief op te kopen hadden ze 1.000 fr bespaard.  Bovendien hadden ze als mede-erfgenamen, net zoals hun broers en zussen, recht op hun deel van de opbrengst.  Deels was het voor hen dus een vestzak – broekzak transactie.

Opgeteld bij de bijna 500 fr die verloren ging op de schuldbrief over de inboedel waren de erven Capiteyn door hun ongeduld ruim 11% van de initiële waarde kwijt.  Dat dit de relaties binnen de familie zal verzuurd hebben ligt voor de hand.

 

Giften, leningen of voorschotten?

Eind oktober 1886 leek alles duidelijk.  Er was de inventaris uit februari 1885 met de baten van de nalatenschap.  De vier huizen in de Witte Molenstraat en Joseph Gerardstraat waren verkocht en voor de schuldvorderingen ten laste van Seraphin en Benjamin gold hetzelfde.  Naast energie kost ruzie maken ook tijd en het was pas op 2 februari 1891 dat er tussen de acht kinderen Capiteyn overeenstemming werd bereikt over de definitieve vereffening van de nalatenschap kon overgaan.[ref]RAG, notariaat Cyriel De Wilde Gent nr. 22 akte 50 dd. 5/02/1891.[/ref]  Eugenius was toen bijna acht jaar dood.

Om de “menigvuldige onderhandelingen met partijen” te begeleiden had men heel wat juridische raadgevers nodig gehad wat zich vertaalde in gepeperde rekeningen.  De twee dienstdoende notarissen claimden 675 fr.  De kosten voor drie “avoués” (= pleitende advocaten): Tibbaut, Van Waesberge en Piens, beliepen 444 fr. en deze voor een niet nader genoemd aantal advocaten 800 fr.  Samen 1.919 fr. of 2/3 van de opbrengst van een door de familie Capiteyn verkochte arbeiderswoning.  Een pijnlijke illustratie van de volkswijsheid: procederen over een koe, kost een paard.

Gelukkig waren er de voorbije jaren geen financiële lijken uit Eugenius’ kasten gevallen.  Bij de definitieve verdeling werd geen melding gemaakt van schuldeisers of onbetaalde rekeningen van zakenpartners of leveranciers.  Er waren evenmin af te lossen hypotheken of leningen.

Waarover dan wel was gebakkeleid is onbekend, maar er zal zeker onenigheid zijn geweest over wat de kinderen Capiteyn tijdens Eugenius’ leven reeds hadden ontvangen aan financiële steun.  Wie had hoeveel gekregen?  Ging het om giften, voorschotten op de erfenis of om terug te betalen leningen?  Waren het renteloze leningen geweest of was er een rente afgesproken en was die intrest ook effectief betaald?  Wat was er allemaal bewijsbaar, wat stond er allemaal op papier?  Zou men enkel rekening houden met geld of zou men ook andere zaken verrekenen zoals bijvb. de kosten van een huwelijksfeest, of een uitzet die men had meegekregen bij het verlaten van de ouderlijke woonst?  Wie ruzie wil maken, vindt altijd wel iets om moeilijk over te doen.  Desnoods kon men zich er druk over maken of alle kleinkinderen wel evenveel geschenken hadden gekregen.

Het uitpluizen van de intern familiale transacties leidde tot volgende consensus: dochter Coleta had een vordering op het sterfhuis van 2.500 fr., die ze nu in haar voordeel verrekend zag.  Het ging om geld dat ze blijkbaar ooit aan haar ouders had geleend.  Omgekeerd hadden de andere kinderen Capiteyn, op de fabrikanten Seraphin en Benjamin na, reeds een mooi voorschot op hun erfenis ontvangen tijdens vaders leven.  Werkman Heliodoor 400 fr., werkvrouw Marie 500 fr., werkman Jacobus 1.263,50 fr., herbergier Benedictus 1.300 fr. en “vleeschhouwer” Alphons 1.400 fr.  Deze laatste diende ook nog eens een lening van ongeveer 725 fr. terug te betalen.  Wel mocht hij 144 fr. 34 in mindering brengen “over levering van vleesch in den loop van ‘t jaar 1884”.  Dat zo een banale rekening zeven jaar was blijven liggen, illustreert dat men echt over alles ruzie had gemaakt.

De partijen rond de tafel waren het erover eens dat bij de verrekening van alle bedragen ten laste of ten gunste van het sterfhuis, de huwelijkse gemeenzaamheid Capiteyn-Vermeire, men een intrestvoet zou hanteren van 4% per jaar.  Gezien Eugenius al acht jaar dood was tikte dat flink aan en de notarissen hadden heel wat bladzijden nodig om alles tot op de centiem uit te rekenen.  Samen met de opbrengst van de verkochte huizen en schuldbrieven, het spaargeld en zes obligaties was er uiteindelijk een netto batig saldo van niet minder dan 33.087 frank 41 centiem.  Om dit tussen acht erfgenamen te verdelen rekenden de notarissen rustig verder.  Toen ze klaar waren hadden enkele kinderen Capiteyn waarschijnlijk behoefte aan een stevige jenever.

 

Wiskunde is onverbiddelijk

Het is evident dat de (erfenis)wetgeving een aantal kinderen niet duidelijk was.  Maar de verschillende advocaten die tijdens het jarenlange getouwtrek over de erfenis bij de zaak betrokken waren moeten hen toch duidelijk hebben gemaakt dat de inhoud van de flinke spaarpot grotendeels buiten hun bereik viel.  Moeder Francisca Vermeire, nog steeds springlevend, was immers in gemeenschap van goederen gehuwd en bezat dus de helft van alles.  Bovendien was er de wederzijdse gift onder levenden, opgemaakt in augustus 1866.  Als gevolg daarvan viel de helft van Eugenius bezittingen in volle eigendom aan haar toe en over de andere helft had ze het levenslange vruchtgebruik.  De acht kinderen Capiteyn hadden dus ruzie gemaakt over een kwart van de nalatenschap. Elk had slechts recht op 1/32ste of na aftrek van de erfenisrechten elk 1.000 frank 34 centiem.

Verschillende kinderen hadden tijdens het leven van hun vader echter reeds een bedrag ontvangen, sommigen beduidend meer dan de 1.000 fr. die ze nu erfden.  Voor Coleta kwam daar bij dat ze de koopsom voor de door haar aangekochte huizen in de Joseph Gerardstraat nog niet volledig had voldaan.  En de broers Seraphin en Benjamin dienden nog de 7.000 fr. te voldoen van de enkele jaren eerder opgekochte schuldbrief.

Gelet op de afgesproken jaarrente van 4% sinds Eugenius overlijden kwam het er uiteindelijk op neer dat slechts twee kinderen een beetje geld ontvingen: Marie 347 fr. en Heliodoor 477 fr.  Alle andere waren geld schuldig aan de huwelijkse gemeenschap Capiteyn-Vermeire, dus aan hun moeder: Jacobus 633 fr., Benedictus 698 fr., Alfons 1.408 fr., Coleta 3.218 fr., Seraphin en Benjamin elk 3.925 fr.  Mogelijk was het toen voor sommige kinderen Capiteyn tijd voor een tweede, derde, vierde jenever.

Niemand kon die bedragen zomaar op tafel leggen, dus werden ze als schuldvordering aan Francisca Vermeire toegewezen.  Wie het niet zag zitten om de schuld aan zijn bejaarde moeder af te lossen, diende haar over het bedrag wel een jaarrente van 4% te betalen.

 

Vele kleintjes maken een groot

Zich troosten met jenever was voor de samenwerkende en samenwonende Seraphin en Benjamin niet aan de orde, ondanks de 3.925 fr. die ze elk aan hun moeder schuldig waren.  De broers hadden zich jaren eerder flink ingedekt.

Onopvallend waren ze dag na dag enkele franken rijker geworden ten nadele van hun broers en zussen.  Alles keurig binnen de lijntjes van de wet.  Het resultaat van rustig, maar creatief nadenken.

Toen hun moeder in mei 1883 weduwe werd, was ze net 73 jaar.  Er was geen enkele reden om te verhuizen, dus bleef ze met haar toen ongehuwde zonen Seraphin (47 jaar) en Benjamin (38 jaar) één gezin vormen.  In de Halvemaanstraat bleef alles bij het oude.  Enkel juridisch-technisch was er ondertussen iets veranderd.  Decennialang hadden de broers bij hun ouders ingewoond.  Enkele weken voor zijn overlijden had vader Eugenius echter de woning en bedrijf aan Seraphin en Benjamin verkocht.  Gevolg was dat weduwe Francisca Vermeire niet langer inwonende zoons had, maar dat zij voortaan bij haar zoons inwoonde.

Blijkbaar was er met haar gezondheid niets mis en jaar na jaar vierde ze haar volgende verjaardag.  Een schielijk overlijden was natuurlijk steeds mogelijk, maar bij haar zonen groeide het besef dat een lang leven ook een zakelijke opportuniteit was.

Gevolg was dat de twee broers op 27 december 1886 samen met hun toen 76-jarige analfabete moeder naar de notaris trokken om een overeenkomst te laten registreren die tien jaar geldig zou zijn.[ref]RAG, notariaat Cyriel De Wilde Gent nr. 13 akte 424 dd. 27/12/1886.[/ref]  Met terugwerkende kracht tot 4 juni 1883 (= dag dat de broers de volledige inboedel van woning en bedrijf aankochten) werd overeengekomen dat: “Madame Capiteyn – Vermeire zal mogen inwonen ten huisgezin der mede comparanten (= haar twee zonen) en zij zal er genieten haren dagelijkschen onderhoud van kost en maaltijden, oppas, naaien, wasschen en plasschen, immers zoals zij zoude deel maken van het huishouden.  In geval van ziekte zal zij onderhouden worden van zorgen zoals een ziekelijk persoon behoort.  Doch de kosten van doctors, medicamenten, ziekendiensters, indien nodig, blijven tharen personelen last.  Insgelijks den aankoop van klederen, de begravingskosten en voordere andere uitgaven na het overlijden te doen.  Zij heeft voor dezen onderhoud te betalen twee frank per dag welke som hare kinders vermogen af te houden vooraf en buiten part van hare erfenis, indien zij niet vroeger is gekweten.  Er is ook bedongen dat kwam madame Capiteyn het huisgezin te verlaten er zal rekening gehouden worden van zoo veel dagen onderhoud zoo veel maal twee frank.

Natuurlijk was het niet de bedoeling dat moeder vervolgens elke dag bij het opstaan echt 2 fr. aan haar zoons zou betalen in ruil voor kost en inwoon.  De notariële akte mocht gerust gewoon in de schuif blijven liggen, elke dag werd ze immers iets meer waard.

Dat bleek enkele jaren later.  Op 2 november 1891 (het stof van de erfenisverdeling was wat gaan liggen) trokken de twee broers samen met hun ondertussen 81-jarige moeder terug naar de notaris.[ref]RAG, notariaat Cyriel De Wilde Gent nr. 23 akte 379 dd. 2/11/1891.[/ref]  Als een Siamese tweeling verklaarden de broers dat ze hun moeder samen 7.851 frank 21 centiem schuldig waren.  Omgekeerd was hun moeder hen echter onderhoudsgeld schuldig.  Zoals bij notariële akte bepaald 2 fr./dag sinds 4 juni 1883.  Het was een overeenkomst met een looptijd van tien jaar, maar men vroeg de notaris nu om een wijziging te registreren.  Na de tien jaar zou de overeenkomst automatisch verder lopen tot 13 maart 1894.  Dag waarop moeder Francisca Vermeire haar zonen à rato van 2 fr./dag (met rente) een gecumuleerd bedrag van 7.851 frank 20 centiem schuldig zou zijn.  “Dus dat de eene schuld de andere heeft gecompenseerd, en dat partijen de een aan de andere wederzijds volkomen en onherroepelijk quittantiën verlenen.”

Indien moeder tot 1894 bleef leven, zou het er op neer komen dat Seraphin en Benjamin de familiewoonst en bedrijf in de Halvemaanstraat in feite hadden verworven voor een schamele 2.500 fr.  De andere 8.000 fr hadden ze door het opkopen van hun schuldvordering eerst teruggebracht tot 7.000 fr.  Bedrag dat ze met de verschuldigde rente vervolgens in de praktijk aan hun moeder betaalden onder de vorm van een dagelijkse hoeveelheid soep, aardappelen, vlees, rijstpap, … en het recht om mee rond de stoof te zitten.  Waar de twee broers die financiële creativiteit hadden geleerd blijft een intrigerend raadsel.  Gelukkig voor hen was moeder een taaie en haalde ze moeiteloos het jaar 1894.

 

Overlijden weduwe Capiteyn

Francisca Vermeire overleed pas op 7 juni 1902, 92 jaar oud.  Blijkbaar na een zeer kort ziekbed want de rekening van dr. Henri Van Cleemputte bedroeg slechts 5 fr.  (Voor Eugenius Capiteyn was dit 19 jaar eerder 92 fr geweest).  Tot haar overlijden was ze bij haar zonen Seraphin en Benjamin blijven inwonen.  Hoeveel contact ze nog had met haar andere kinderen is onbekend.  De kans is klein dat die veel goesting hadden om met hun broers geconfronteerd te worden bij een bezoek.

In verband met haar nalatenschap kwam de familie op 18 augustus (noodgedwongen) een eerste keer samen in de Halvemaanstraat en verrassend genoeg was Marie Capiteyn deze keer wel persoonlijk aanwezig.[ref]RAG, notariaat Alphons Huybrecht Sint-Amandsberg, nr. 31 akte 80 dd. 18/08/1902.[/ref]  Met de roerende goederen van moeder was men snel klaar.  Ze bezat “drij zwarte stoffen rokken, zwarte stoffen jak, twee wollen neusdoeken, vier blauwe voorschotten, zeven paar kousen, gebreide lijfrok, twee lijvekens, wollen rok, katoenen rok, twee zakneusdoeken, twee hemden, twee slaapmutsen, twee ondermutsen, twee kleerzakken.”  Samen goed voor 15 fr.  De enige bescheiden luxe bestond uit “twee lichte gouden ringjes”, nauwelijks 10 fr waard.  Van hoeden, paraplu, kantwerk, zondagse schoenen, handschoenen, sierspelden, halssnoeren, uurwerk of een andere vorm van enige luxe was geen sprake.  Verder waren er “tien obligaties der stad Brussel, ter nominale waarde van 100 frank ieder”, uitgegeven op 1 juli 1887 tegen 2,5%.

Voor de rest bestond de nalatenschap uit schuldvorderingen op haar kinderen zoals in 1891 was afgesproken.  Snel was duidelijk dat geen van de kinderen zijn schuld ooit had afgelost, van de meeste kinderen had ze evenmin ooit de afgesproken 4% jaarrente ontvangen.  Enkel Coleta en Alfons hadden elk jaar trouw 4% intrest aan hun moeder betaald.  Het zal dan ook een pijnlijk moment zijn geweest toen het testament ter tafel kwam dat Francisca in 1884 had opgemaakt.  Ze had het nooit herroepen, mogelijk was ze het uiteindelijk gewoon vergeten, en dus kregen net de plichtsgetrouwe kinderen Coleta en Alfons nu te horen dat ze enkel recht hadden op het wettelijk minimum in de nalatenschap van hun moeder.

Bij de inventarisatie van alle documenten werd ook de akte met de onderhoudsregeling door Seraphin en Benjamin à rato van 2 fr. per dag voorgelegd.  Een regeling die na 13 maart 1894, dus nadat de aankoopsom voor woning en bedrijf was vereffend, voor onbepaalde tijd was verlengd.

Het duurde maanden eer de notaris met zijn rekenwerk rond was.  Pas op 9 februari 1903 kwam de familie terug samen.[ref]RAG, notariaat Alphons Huybrecht Sint-Amandsberg, nr. 32, akte 11 dd. 9/02/1903.[/ref]  Men had zeer verstandig voor neutraal terrein gekozen: herberg “De Papegaai”, want samengevat kwam het erop neer dat het grootste deel van Francisca Vermeire haar erfenis wegsmolt door “de rekening jegens Seraphin Capiteyn en Benjamin Capiteyn wegens onderhoud hunner moeder aan twee franks per dag van 13 maart 1894 tot den overlijdensdatum op 7 juni 1902 zijnde 6.008 frank”.  De zeven kinderen van de ondertussen overleden broer Benedictus kregen zelfs een negatieve erfenis toegewezen en dienden elk 72 frank 87 centiem toe te leggen.

 

Versplintering

Na de verdeling van de erfenis viel de familie uit elkaar en ging ieder zijn eigen weg.  Een aantal van Eugenius’ kinderen en kleinkinderen hadden flair voor zaken en bleven of werden fabrikant, nijveraar, herbergier, winkelier, paardenmakelaar, slager.  Deze middenstanders waren eigenaar van hun woning en zaak en verwierven na verloop van tijd het gemeentelijk of provinciaal stemrecht.  Een aantal hadden zelfs stemrecht voor de Wetgevende Kamers.  Een ander deel van de familie Capiteyn bleek echter niet in staat om hun leven een nieuwe wending te geven en bleef wever, spinster, vrachtvoerder, grafmaker, stoelenvlechter, fabriekswerkster of leurder.[ref]DSA, archief Burgerlijke Stand, bevolkingsregister 1870-1880, 1880-1890, 1890-1900, 1900-1910.[/ref]

Over de erfenisperikelen tussen de kinderen van het echtpaar Capiteyn-Vermeire, werd binnen de familie jammer genoeg geen enkel verhaal overgeleverd.  Benjamins zoon Andreas Capiteyn (1888 – 1982) had het nooit over ooms, tantes, neven en nichten.  Evenmin over zijn inwonende grootmoeder Francisca Vermeire die overleed toen hij 14 jaar was.

Laatste bladzijde van de akte betreffende de nalatenschap van Francisca Vermeire, verleden voor de Gentse notaris Alfons Gustaaf Huybrecht dd. 9 februari 1903.  Van boven naar onder de handtekeningen van de kinderen van Eugenius Capiteyn en Francisca Vermeire: Seraphin, Benjamin, Jacobus, Alfons, Coleta, Maria, (schoonzoon Frans Dhondt) en Heliodoor.  Daarna de handtekeningen van de kinderen van wijlen Benedictus Capiteyn, dus kleinkinderen van het echtpaar Capiteyn-Vermeire: Julius, Julie (echtgenoot Victor Van De Wattyne), Romanie (echtgenoot Désiré Diegenant), Jacobus en Leocadia.  De laatste drie handtekeningen zijn van Hendrik Van Brabant (als voogd namens de minderjarigen Maria en Clementina Capiteyn) en de twee wettelijke getuigen: Edmond Verhaege en Augustien David.

 

Eugenius Capiteyn financieel samengevat

Tot 1867: katoenwever, zonder onroerend goed, die een 10-tal keren verhuisde.

April 1867: erfde als 60-jarige van zijn zus Ilderique 3.499 frank 24 centiem.

Mei 1867: overname van een bescheiden cichorei- en chocoladebedrijfje (bedrag onbekend).   Hij was louter huurder van de woning en “remises” waarin het bedrijfje was gevestigd.  Huurprijs onbekend maar in 1881 bedroeg deze 600 fr/jaar.

Juni 1867: kan zijn zoon Benedictus vrijlopen van militaire dienst.

Augustus 1867: betaalde voldoende belastingen om gemeentelijk stemrecht te krijgen.  Aanvullend  betaalde hij als fabrikant en nijveraar voldoende patentrecht om stemrecht voor de samenstelling de Rechtbank van Koophandel te verwerven.  In dubbelgemeente Oostakker/Sint-Amandsberg waren hiervoor toen slechts zes fabrikanten of nijveraars kiesgerechtigd.

September 1876: kocht in de (Witte) Molenstraat een perceel bouwgrond voor 1.400 fr.

Februari 1877: bouwde twee arbeiderswoningen op het perceel in de (Witte) Molenstraat.  Deze werden in augustus 1885 verkocht voor 6.150 fr.

1877: aanvullend aan de “suikerij- en chocolatfabriek” werd een nieuwe activiteit opgestart: de installatie van een “peper & canelle stoommolen”.

Juli 1879: kocht in de (Joseph) Gerardstraat twee arbeiderswoningen voor 5.000 fr.   Deze werden in augustus 1885 verkocht voor 6.050 fr.

Mei 1881: kocht voor 8.255 fr de woning, bedrijfsgebouwen en tuin in de Meersstraat (= Halve-Maanstraat) die hij sinds 1867 huurde.

Juni 1881: bouwde ter hoogte van de rooilijn in de Meersstraat/Halvemaanstraat een poortwoning.  Voor de “peper & canelle stoommolen” was er sprake van een “agrandissement”.

1883: betaalde voldoende belasting om postuum stemrecht te krijgen voor Kamer en Senaat.  In Sint-Amandsberg hadden toen 122 personen nationaal stemrecht.

April 1883: het groot woonhuis, poortwoning en bedrijfsgebouwen werden aan de zonen Seraphin en Benjamin verkocht voor 10.500 fr.  Inboedel van de woning en bedrijfsuitrusting werden in juni 1883 geschat, en aan Benjamin en Seraphin verkocht voor 5.256 frank.

Mei 1883: bij zijn overlijden waren er geen hypotheken, geen schulden aan leveranciers. Enkel aan dochter Coleta was Eugenius 2.500 fr schuldig.  Er was 3.260 fr contant geld in huis, ook zes obligaties van 100 fr. ten laste van de stad Antwerpen en 179 fr. op een spaarboekje  Minimaal 4.863 fr had hij tijdens zijn leven aan zijn kinderen uitgedeeld: Alfons 1.400 fr., Jacobus 1.263 fr., Benedictus 1.300 fr., Marie 500 fr., Heliodoor 400 fr.

Toen Eugenius in 1883 als 76-jarige overleed was hij qua roerende en onroerende goederen goed voor netto ca 34.359 fr.  Net geen vertienvoudiging van het bedrag dat hij 16 jaar eerder van zijn zus had geërfd.

[ref]versie 2018[/ref]