Toen alle kinderen de deur uit waren besloot Arnout, ondertussen 65 jaar oud, opnieuw te huwen. In de Brusselse kerk van Sint-Jacob-op-Koudenberg werd op 21 november 1717 zijn huwelijk ingezegend met Anna Margareta Lion (°Brussel Sint-Jacob-op-Koudenberg 20/09/1650, +Brussel Sint-Janshospitaal 10/07/1731).[ref]RAL, parochieregisters Sint-Jacob-op-Koudenberg Brussel. Huwelijksgetuigen waren Maria Fransisca Bruys, Joannes Baptist Michel en Hieronimus le Mael. De bruid kreeg huwelijksdispensatie in Brussel, de bruidegom in Antwerpen.[/ref][ref]Toen op 19/02/1720 Arnouts kleinzoon Thomas Josephus, tweede zoon van Anthony Capitaine en Theresia Clara Moreau, in de Sint-Katelijnekerk te Brussel werd gedoopt was “Anna Margaretha Lion” doopmeter.[/ref] De 67-jarige bruid was geen jonge deerne want reeds twee maal weduwe. Eerder was ze gehuwd met Marcus Dors (x 1669), daarna met Louis Michel (x 1693).[ref]Anna Margarita Lion was op 17/08/1669 te Brussel parochie Sint-Michiel en Sint-Goedele “chapelle Saint-Ghislain” gehuwd met Marcus Dors (+voor 1688). Op 19/12/1693 huwde ze te Brussel (Sint-Jacob-op-Koudenberg) met Louis Michel.[/ref]
Natuurlijk valt een nieuwe liefde op oudere leeftijd niet uit te sluiten, maar berekening is waarschijnlijker. Via een “profijtelijk” huwelijk kon Arnout de financiële putten dempen en een streep onder het verleden te trekken. (Anna) Margareta Lion bezat in Brussel een huis en ontving elk jaar intrest uit een erfelijke rente van 4.000 gulden kapitaal. Een belangrijk pluspunt van deze gegoede weduwe was dat ze kinderloos was en dus over al haar goederen vrij kon beschikken.
Op rust, maar niet onvoorwaardelijk
Voorafgaand aan zijn huwelijk had Arnout schikkingen getroffen om op rust te gaan. Samen met zoon Livinus Anthonius (roepnaam Anthony) liet hij op 13 mei 1717 voor een Brusselse notaris registreren dat hij “Arnout Capitaine résidant au Tholhuys en qualité de récepteur des droits de tonlieu de sa Majestée Impériale et Catholique a déclare aujourd’hui (…) de résigner en faveur de sieur Anthoin Capitaine son fils, sa place de récepteur”. Benadrukt werd dat vader Capitaine enkel en alleen van zijn functie afstand deed indien de Raad van Financiën akkoord ging om het ambt aan zijn zoon toe te kennen. Indien de Raad voor een andere kandidaat zou kiezen, dan “le comparant déclare de vouloir rester en sa jouissance de sa charge et recette en vertu de son acte de commission” en bleef alles bij het oude.
Handtekeningen van vader Arnout (bovenste) en zoon Anthony (onderste) Capitaine dd. 13 mei 1717 met de vermelding “La signature d’Anthoin Capitaine faite de la main gauche pour estre incommodé et ne savoir escrire présentement de la droite“.
Arnout was er zich van bewust dat administratieve molens langzaam maalden. In afwachting van de formele toewijzing van het ambt aan zijn zoon, noteerde de notaris “il cède a son fils tous et quelconques deniers, droits et émoluments provenant et a provenir de la dite recette”.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Nicolas Philippe De Cuyper notaris te Brussel, nr. 3.169 minuten 1717-1718, akte dd. 13/05/1717. Deze intra-familiale overeenkomst werd in het Frans werd opgesteld. Opnieuw een indicatie dat de voertaal binnen de familie het Frans was.[/ref] Afstand doen van zijn loon, percentage op boetes en diverse extralegale voordelen was een genereus gebaar, maar Arnout kon natuurlijk niet enkel van de hemelse dauw leven.
In de akte werden dan ook garanties voor zijn levensavond opgenomen. Zoon Anthony was “obligé d’alimenter le premier comparant (= Arnout) et sa fille Livine Capitaine soeur du second comparant et de donner au premier comparant annuellement tant que la dite resignation ne sera agrée outre la dite alimentation la somme de 150 florins”. Anthony diende zijn zuster slechts kost en inwoon te verschaffen zolang vader leefde. Livine Capitaine was natuurlijk niet verplicht om tot de dood van haar vader bij haar broer te blijven inwonen, maar een mond minder voeden zou Anthony niet goedkoper uitkomen. “Au cas que la dite fille du premier comparant ne voulant profiter de la table ou de l’alimentation” was Anthony verplicht zijn vader geen 150 maar jaarlijks 250 gulden te betalen in driemaandelijkse termijnen. Omdat in één huis samenleven op termijn misschien niet aangewezen was behield Arnout zich het recht voor om samen met zijn dochter “sa table ailleurs” te verkiezen. In dat geval diende Anthony zijn vader levenslang 350 gulden per jaar te betalen in driemaandelijkse termijnen.
Indien de Raad van Financiën akkoord ging met de overdracht van het ambt aan Anthony zou de regeling inzake onderhoudsplicht en jaargeld van kracht blijven. Omgekeerd was het dan weer zo dat om geen enkele reden Anthony ooit verplicht zou kunnen worden meer dan 350 gulden per jaar aan zijn vader te betalen. Even uitdrukkelijk werd genoteerd dat Anthony ten opzichte van de andere familieleden geen enkele verplichting had.
De overeenkomst illustreert dat verstandhouding tussen vader en zoon Capitaine goed was en ze op een volwassen manier zaken konden bepraten en regelen. Niet evident want het leeftijdsverschil was aanzienlijk: Arnout was 65, Anthony een snotneus van net 20 jaar.
Een kluwen van borgstellingen
Het ogenblik om het ambt van vader op zoon over te dragen was niet lukraak gekozen. Op 18 mei 1717, twee dagen na de ondertekening van de akte, trad Arnouts zoon in het huwelijk en het was waarschijnlijk de bedoeling om het jonge paar in de financieel meest gunstige omstandigheden van start te laten gaan. Anthony had weliswaar reeds een eigen inkomen als ontvanger van de 24ste stuiver op elk aam wijn dat in Brabant werd ingevoerd, maar stond op het punt uit dit ambt te worden gezet en dus zonder inkomen te vallen. Het waarom komt in een volgend hoofdstuk aan bod.
Minder onbaatzuchtige overwegingen vallen echter niet uit te sluiten. Het is mogelijk dat Arnouts poging om zijn ambt over te dragen, iets wat uiteindelijk niet doorging, ook bedoeld was om zichzelf onvermogend te maken. Als gevolg van de diefstal twee jaar eerder was zijn financiële situatie uitzichtloos en als gevolg van een kluwen van borgstellingen werd hij belaagd door een schuldeiser: notaris Petrus Quarteer.
Bij de inbraak in januari 1715 was uit Arnouts opengebroken geldkoffer onder andere 1.400 gulden gestolen afkomstig van de wijntol waar zijn zoon verantwoordelijk voor was. Wat gestolen was kon Anthony natuurlijk niet doorstorten. Bij het afsluiten van het boekjaar noteerde de ontvanger-generaal dan ook een deficit: “Anthoin Capitaine was schuldig aan Staten van Brabant over zijn collecte van wijnen verschenen ultima 9bris 1715 de somme van 967 guldens 7 stuiver 3 quaert”. De jonge Anthony was als ontvanger echter slechts een stroman geweest. Vader Arnout erkende ruiterlijk dat hij het was die in de praktijk “de penningen heeft ontvangen uit de collecte van zijnen zoon (maar dat hij als gevolg van de diefstal) de zelve niet en kan compenseren”.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 5.628 vonnissen Tombelle 1718.[/ref] Voor de schatkist van de overheid was dit vervelend, maar geen onoverkomelijk drama. Officieel was Anthony de ontvanger en even officieel hadden kapitaalkrachtige personen zich voor hem borg getekend. De overheid kon dus bij de borgen aankloppen om het geld bij te passen.
Toen Anthony Capitaine in 1713 als ontvanger van de wijntol was aangesteld, had “meester Anthony Bonavinia, chirurgijn van zijn stijle en ingezetene van Schelle” zich via een notariële akte “borg principaal” gesteld. Een andere notabele, “Petrus Quarteer notaris ende procureur ook binnen Schelle”, had zich toen “borg subsidiaire” gesteld. Beiden hadden hun “persoon ende goederen, roerende ende onroerende”, als onderpand ingebracht.[ref]RAA, oud gemeentearchief Schelle, nr. 60 scabinale protocollen 1686 – 1718, akte dd. 15/04/1713.[/ref] Toen Anthony na de diefstal in gebreke bleef met zijn betalingen werden dan ook de borgstellers door de overheid aangesproken.
Toen chirurgijn Bonavinia en notaris Quarteer zich borg stelden, mogelijk in ruil voor een percentage van de opbrengst van de wijntol als een soort verzekeringspremie, leek dit vrij risicoloos. “Arnout Capitain, ontvanger van zijns majesteits rechten op het voorschreven tolhuis, vader van den gemelden Livinus Anthoin Capiteyn” had voor de schepenbank immers laten registreren de “borg principaal en subsidiaire altoos kosteloos ende schadeloos van de borgtocht te ontlasten”. Indien er zich ooit een probleem zou voordoen hadden ze dus de garantie, zwart op wit, dat vader Capitaine het zou oplossen. Een belofte die Arnout na de inbraak onmogelijk kon nakomen want behalve “eigen” tolontvangsten waren ook honderden gulden privaat spaargeld gestolen.
Voor notaris Quarteer betekende dit dat hij op 29 februari 1716 een som van 450 gulden had “betaald en geadvanceerd ten comptoire van de koninks beden binnen Antwerpen”. Vader en zoon Capitaine bleven “nog ten achteren de som van 517 guldens 7 stuivers 3 quaert”. Gezien hun “insolventie” was Quarteer uiteindelijk genoodzaakt om alleen al voor het boekjaar 1715 een bedrag van 746 gulden op te hoesten. Een bedrag waarvoor Quarteer leningen afsloot en onroerende bezittingen hypothekeerde. Daar bleef het niet bij.
Quarteer was zo onvoorzichtig of naïef om op 16 maart 1716, dus meer dan een jaar na de diefstal, zijn borgstelling te hernieuwen voor de volgende “drij jarige nieuwe collecte van voorschreven (Anthony) Capitaine”. Dit keer als “borg principaal” want chirurgijn Bonavinia haakte af.
Opnieuw had voor de schepenbank “den vader van den zelven Capitaine beloofd (om Quarteer) te ontheffen en t’indemneren” mocht er zich een probleem voordoen. Een loze belofte. Arnouts enige bron van inkomsten was zijn loon en zelfs door extreem zuinig te leven zou het jaren duren eer hij de gestolen tolgelden kon aanzuiveren bij zijn oversten. Het was onmogelijk dat hij ooit Quarteer zou kunnen terugbetalen, laat staan in de toekomst voor nieuwe uitgaven schadeloos kon stellen.
Waarom had notaris Quarteer zijn borgstelling in maart 1716 vernieuwd? Dat Quarteers zoon in april 1715 was gehuwd met Arnouts dochter kan een rol hebben gespeeld. Had men Quarteer een rad voor de ogen gedraaid en wist hij niet hoe ernstig de financiële problemen van de familie Capitaine waren? Of kwam het omdat zijn dochter Maria Theresia verloofd was met Anthony Capitaine en Quarteer zich dus borg had gesteld voor zijn toekomstige schoonzoon in wie hij het volste vertrouwen had?
Een jaar later was Quarteer meer dan ontnuchterd. Niet alleen bleef Arnout Capitaine in gebreke met de terugbetaling van de sommen die Quarteer had voorgeschoten. Bovendien bleek er in de relatie tot de familie Capiteyn ook heel wat veranderd. Quarteers dochter was door Arnouts zoon in de loop van januari 1717 zwanger gemaakt, maar tot een “regulariserend” huwelijk was het niet gekomen want Anthony was nog voor de bevalling met iemand anders gehuwd op 15 mei 1717.
Als reactie had Quarteer hemel en aarde verzet om Anthony te laten ontslaan. Dit was eind juli 1717 gelukt. Een Pyrrusoverwinning want bij de retroactieve controle van Anthony’s kasboeken trof men “verscheide erreuren” aan. Om de tekorten van dit creatief boekhouden aan te zuiveren hadden de Staten van Brabant natuurlijk aangeklopt bij de persoon die zich borg had gesteld: bij notaris Quarteer.[ref]RAAnd, Staten van Brabant registers, nr. 37 resoluties van 1717, zitting 10/09/1717.[/ref] Natuurlijk probeerde hij met de notariële akten in de hand dit geld van Arnout te recupereren, maar dat was eenvoudiger gezegd dan gedaan. Niet alleen beschikte Arnout niet over de middelen, bovendien stelde hij alles in het werk om onder zijn verplichtingen uit te komen.
Het debacle was compleet toen Arnout op zijn beurt werd ontslagen en dus zonder inkomen viel. In de loop van 1718 had de centrale regering immers besloten om voor de tolgelden een nieuwe algemene admodiatie uit te schrijven die van start zou gaan op 1 september 1718.
Ontslag, want nieuwe bazen
In 1701 hadden nieuwe belastingpachters de oude Nicolas De Bergh na 34 jaar dienst opzij geschoven. De admodiateurs die op 1 september 1718 aantraden deden met de 66-jarige Arnout Capitaine net hetzelfde. Zonder veel plichtplegingen werd hij afgedankt en in zijn plaats werd de jongere controleur Francois Van Velthoven bevorderd tot ontvanger.[ref]Francois Van Velthoven was de zoon van “Jan Carel Van Velthoven in syn leven Raetsheer Generael van syne Majesteyts munten in Nederlandt”. Hij bleef tot zijn overlijden op 1/04/1747 ontvanger op het tolhuis. Hij werd in de kerk van Schelle begraven. Zijn grafsteen met familiewapen was in 1916 nog aanwezig.[/ref]
De controle van Arnouts kasboeken voor de eerste acht maanden van 1718 was meteen ook een eindafrekening.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 532/2 chambre des comptes de Brabant, avis en finances april-juli 1719, overzicht afgesloten jaarrekeninge.[/ref][ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 532/1 chambre des comptes de Brabant, avis en finances januari-maart 1719, rekening afgesloten op 30/01/1719.[/ref][ref]ARAB, Rekenkamer, nr. 22.737.[/ref] Hoofdontvanger Rubens noteerde voor het tolkantoor Schelle dat “den ontfank van den zelves is komen te cesseren met de admodiatie die begonst is prima septembris 1718”.[ref]RAA, archief van de ontvanger der domeinen en rechten in het land van Mechelen, nr. 22 jaarrekening van A. J. Rubens, 1720. De jaarregisters van 1718 en 1719 zijn niet bewaard gebleven.[/ref]
Net zoals De Bergh voor hem, vond Arnout zijn ontslag zeer onrechtvaardig. In Brussel ontving men op 14 april 1719 dan ook een rekwest van hun voormalig ontvanger.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 532/2 chambre des comptes de Brabant, avis en finances april-juli 1719, rekwest Arnout Capitaine dd. 14/04/1719.[/ref] Hij beklaagde er zich over dat zijn “récompense de dix huit ans de service tant en qualité de contrôleur que de receveur du dit tholhuys, sans avoir pendant ce temps donné aucun sujet de plainte de sa conduite” (Arnout had wel een zeer selectief geheugen) erin bestond “d’ être remercie de sa recette par la nouvelle admodiation”.
Vervolgens vroeg hij terugbetaling van ruim 207 gulden Brabants voor uitgaven die hij 16 jaar eerder zou hebben gedaan.
Arnout schreef dat hij in 1703 verplicht was geweest om samen met toenmalig ontvanger Joseph Somers de Lennocx “de faire bâtir et construire un comptoir audit tholhuys pour le service de Sa Majesté n’ayant pour lors aucune place propre a servir de comptoir et y faire les fonctions de leurs charges.” Hij had 1/3 in de bouwkosten bijgedragen, goed voor 207 gulden 7 stuiver en 3 duiten. De orders om zo een kantoor op te trekken had hij louter mondeling ontvangen. “Comme ce bâtiment existerait toujours, et que Sa Majesté en profiterait actuellement” vond hij terugbetaling van zijn investering niet meer dan billijk.
Door de Rekenkamer om advies gevraagd verklaarde de hoofdontvanger Alexander Joseph Rubens “de n’avoir aucun connaissance de la construction ou bâtiment mentionné”. Trouwens, indien er inderdaad in 1703 een tolloket was opgetrokken of ingericht, dan was dit gebeurd “le temps de l’admodiation général précédentes sous le règne du duc d’Anjou” (= Filips V van Spanje). Of de rekening eventueel door het ondertussen verdreven bewind of belastingpachters was vereffend, wist Rubens niet. Bovendien kwam de claim van Capitaine rijkelijk laat. Er volgde nog wat correspondentie met Arnout, maar de kans dat hij de 207 gulden kreeg uitbetaald, is klein. Daarvoor ontbrak het zijn claim aan geloofwaardigheid.
In een laatste ietwat zielig briefje vroeg hij tenslotte om vrijstelling van de 10 gulden 4 schellingen zegelrecht voor afschriften van officiële stukken die hij bij zijn rekwest had meegestuurd want hij was “a present sans emploi ayant été remercie de sa recette par les admodiateurs et par la réduit a un déplorable état, il n’a les moyens de payer la ditte somme de dix florins quatre sols”.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 1.488 chambre des comptes de Flandre, actes et rapports 1703-1704. Hierin steekt een machtiging van de Rekenkamer waarbij dd. 17/08/1703 Alexander Joseph Rubens het fiat kreeg om 257 gulden Brabants uit te betalen voor reparaties “au tholhuys et au petit Willebroucq”. Geld dat door ontvanger Jean Peeters (ons onbekend) was uitgegeven.[/ref]
Veroordeeld door de Raad van Brabant
Ondertussen zat notaris Quarteer niet stil en via verschillende kanalen probeerde hij zijn geld te recupereren. Uiteindelijk kwam de Raad van Brabant, de hoogste rechtbank binnen het hertogdom, eraan te pas. Pas na het uitwisselen van minstens 14 juridische nota’s en tussenvonnissen wist men op 25 november 1718 tot een vergelijk te komen over Arnouts schulden. Bovenop de (onbekende) som die Quarteer reeds had ontvangen, zou Arnout hem binnen uiterlijk drie maanden 250 gulden Brabants terugbetalen.
In afwachting zou Quarteer bewarend beslag leggen “sur les fruits et fonds de la maison lui (= Arnout) appartenant située en cette ville (= Brussel) en la rue dit Cantersteen au milieu du cul de sac (= doodlopend steegje) qui se trouve du côté de (la Rue de) l’Impératrice”. Na nog eens drie maanden zou Arnout een aanvullende som van 250 gulden betalen. Daarna zou Quarteer op kosten van Arnout het bewarend beslag op het huis in de Kantersteenstraat laten lichten. Verder verklaarde Arnout plechtig dat hij, en niet Quarteer, ten opzichte van de Staten van Brabant volledig aansprakelijk was voor de sommen die zijn zoon Anthony schuldig was uit hoofde van zijn voormalig ambt.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 7.131 verbalen secretaris Tombelle 1718. “Verbael ad acordanum” dd. 25/11/1718.[/ref]
Dat Arnout uiteindelijk in staat bleek om notaris Quarteer (gedeeltelijk) schadeloos te stellen was niet zijn eigen verdienste. Het was door het hypothekeren van het patrimonium van zijn tweede echtgenote (Anna) Margarita Lion dat de schulden werden afgelost.