Dat Eugenius en zonen Seraphin en Benjamin voldoende belastingen betaalden om verschillende soorten stemrecht te krijgen was natuurlijk enkel mogelijk omdat er met het bedrijfje flink wat winst werd gemaakt. Ongetwijfeld werd er hard gewerkt, maar ze hadden ook de conjunctuur mee.
In het kader van de algemene economische groei tijdens de laatste decennia van de 19de eeuw, liet de goed verdienende burgerij het geld rollen. Veel meer dan vroeger gingen ze op restaurant en naar koffiehuizen. Het assortiment snoepgoed nam toe. In steden begonnen her en der bakkers zich te specialiseren in taarten en gebak, … En men at en dronk meer chocolade. Een product waaraan niet langer louter medicinale kwaliteiten werden toegeschreven, zoals dat een 40-tal jaren eerder nog het geval was geweest. De bittere cacao was geëvolueerd tot een populair luxeproduct.
Bedroeg de Belgische import van cacaobonen in de jaren na 1850 ongeveer 200 ton/jaar dan was dit na 1860 gestegen tot 300 ton/jaar. Tussen 1870 en 1879 werd gemiddeld 480 ton/jaar geïmporteerd. Ook de import van chocolade zelf ging in stijgende lijn. In 1840 voerde België jaarlijks slechts 2 ton buitenlandse chocolade in. In 1854 was dit ruim verdubbeld tot 4.551 kg. Tussen 1860 en 1870 steeg de invoer tot 27 ton/jaar. Het volgende decennium werd gemiddeld 83 ton/jaar gehaald om tenslotte vanaf 1880 ruim de 250 ton/jaar te overschrijden. In Brussel (de enige stad waarover gegevens gepubliceerd zijn) waren er in 1871 minimaal 48 chocoladefabrikanten actief. Een verdubbeling ten opzichte van 1840.[ref]“Chocolade, van drank van edelman tot reep voor alleman 16de-20deeeuw”, tentoonstellingscatalogus , ASLK, Brussel 1996.[/ref][ref]RAG, Kamer van Koophandel Gent, nr. 11 briefwisseling 1856, “Avant-projet de loi sur la revision du tarif des douanes”.[/ref]
Het groeiende economisch belang van de handel in en verwerking van cacao en chocolade had drie grote oorzaken:[ref]KUIPER P.M. en SCHOOREL E.A., “Suiker-suikerwerk-, cacao- en chocolade-industrie”, PIE rapporten-reeks nr. 2, uitgave Stichting Projectbureau Industrieel Erfgoed, Zeist 1994.[/ref]
– Het procedé dat Louis Van Houten in 1828 had uitgevonden, waarbij de cacaoboter uit de cacaopasta werd geperst, had algemeen navolging gekregen. Hierdoor kon men de consument een chocolade aanbieden die veel lichter verteerbaar was en bovendien aangenamer van smaak. Belangrijk was ook dat de chocolade hierdoor beter bewerkbaar was en “chocolatiers” er dus hun creativiteit konden op botvieren.
– Grote en kleine stoommachines werden in grote aantallen geproduceerd waardoor ze voor om het even welk bedrijf betaalbaar werden. Door de mechanisatie die er het gevolg van was konden de fabrikanten goedkoper produceren waardoor chocolade voor een groter publiek betaalbaar werd.
– Chocolade en cacao werden vanaf het midden van de 19de eeuw omwille van de voedzaamheid in grote hoeveelheden door het leger opgekocht en onder de vorm van repen uitgedeeld aan de soldaten als een soort noodrantsoen.
Ook cichoreifabriekjes deden het goed. De trafiek van “chicorée seche” via de Gentse haven nam van jaar tot jaar toe. In 1872 werd een hoeveelheid van 2.664.787 kg geëxporteerd, een jaar later was dit toegenomen tot 4.092.000 kg. In 1874 was de hoeveelheid ten opzichte van twee jaar eerder zelfs meer dan verdubbeld tot 5.365.000 kg.[ref]SAG, reeks K, nr. 976, briefwisseling betreffende het tarief op cichorei, rapport dd. 24 april 1875.[/ref] De “gok” van de familie Capiteyn om in 1867 de “suikerij- en chocolatfabriek” van Helena De Rudder (= weduwe Duprez) over te nemen gebeurde dus onder een gunstig gesternte.
Winst veilig én vooruitziend belegd in bakstenen
Voor de winst werd een veilige bestemming gezocht en gevonden. Het Bureel van Weldadigheid van Sint-Amandsberg, een voorganger van het OCMW, besloot in de loop van 1876 een stuk grond in de Molenstraat (= de huidige Wittemolenstraat)[ref]Het perceel Sint-Amandsberg, sectie C nr. 966.[/ref] te verkavelen. Op 1 september 1876 werden 17 percelen bouwgrond via een openbare verkoop te gelde gemaakt en “suikerijfabrikant” Eugenius wist twee naast elkaar liggende percelen te verwerven. Het ging om de loten 11 en 12, elk 5 meter breed aan de straatzijde en elk 133 m2 groot. Hij betaalde er 1.400 fr. voor, zonder dat het nodig was om een hypotheek op de percelen te vestigen.[ref]RAG, notariaat Jean De Rudder Oostakker, nr. 4 akte 135 dd. 1/09/1876.[/ref]
Enkele maanden later, op 26 februari 1877, vroeg hij het schepencollege toestemming “de construire sur mon terrain, située dans la rue des moulins, deux maisons, d’une largeur ensemble de dix mètres; d’après les plans ci-joint; et en se conformant a toutes les instructions de la commune”.[ref]GSA, archief technische diensten, nr. 108 “Bouwingen 1851 tot 1880”.[/ref] De bouwtekening van de gevel toont twee eenvoudige arbeiderswoningen, bestaande uit twee bouwlagen met in elke bouwlaag één venster. Op 12 juni 1877 verleende het schepencollege de bouwvergunning mits de huizen gebouwd werden “in het verlengde der richting van de aanpalende huizen”. De houterige handtekening “e:capiteine” maakt duidelijk dat de in het Frans opgestelde brief door iemand anders was geschreven. Waarschijnlijk door zoon Seraphin die het plan “voor vader” zou ondertekenen. Eens de huizen gebouwd werden ze door Eugenius verhuurd aan derden.[ref]De huizen worden vanaf 1878 in het kadaster teruggevonden als Sint-Amandsberg sectie C 966u en 966v.[/ref]
Gemeentehuis Sint-Amandsberg, archief technische diensten, register 108 Bouwingen 1851-1880. Eugenius “Capiteine” vraagt toestemming om op zijn stuk grond in de (Witte)Molenstraat twee woningen te bouwen.
Gemeentehuis Sint-Amandsberg, archief technische diensten, register 108 Bouwingen 1851-1880. Bouwtekening van de twee woningen, met een gevel van samen 10 meter, in de Wittemolenstraat die in 1877 door Eugenius Capiteyn werden gebouwd.
De zaken bleven goed gaan en op 9 juli 1879, kocht Eugenius twee huizen in de Joseph Gerardstraat te Sint-Amandsberg, net bij hem om de hoek. Het waren arbeiderswoningen die acht jaar eerder werden gebouwd.[ref]RAG, notariaat Camille Van De Weyer Gent, nr. 8 akte 101 dd. 9/07/1879.[/ref][ref]Kadastraal Sint-Amandsberg, sectie A nr. 298s en 298t. Thans Joseph Gerardstraat, huizen nrs. 37 en 39.[/ref] Van leningen of hypotheken was opnieuw geen sprake, de koopsom van 5.000 fr werd contant betaald.
Waarschijnlijk wou Eugenius met de aankoop van de huizen in de Joseph Gerardstraat de ontsluiting, en dus de toekomst, van zijn bedrijf veilig stellen. In 1879 was hij immers nog steeds louter huurder van “zijn” woonhuis en achterliggende bedrijfsgebouwen. Het geheel lag middenin de wijk en was enkel via een ca 50m lange oprit met de Halvemaanstraat verbonden. Tussen straat en woning lag een groot braakliggend perceel bouwgrond dat door Eugenius als tuin werd gebruikt.
Indien de eigenaars ooit tot verkoop van de site zouden besluiten, bestond het risico dat men alles eerst zou verkavelen. De aankoop van én woning én bedrijfsgebouwen én grote hoeveelheid bouwgrond die alles omgaf, zou mogelijk Eugenius’ middelen te boven gaan. Indien hij enkel de woning en bedrijfsgebouwen kon verwerven, kon de toegang tot de straat problematisch worden en bestond het gevaar dat zijn bedrijfje uiteindelijk middenin de wijk opgesloten zou zitten.
In dat geval konden de huizen in de Joseph Gerardstraat gezien hun ligging eventueel tot een alternatieve toegang worden omgevormd door een smalle strook aan te kopen. Dat waren echter zorgen voor later en ondertussen konden de huizen worden verhuurd.
In het rood de twee huizen in de Joseph Gerardstraat (geel) door Eugenius Capiteyn in 1879 gekocht. In het groen het perceel (321a) palend aan de Meersstraat/Halvemaanstraat (geel) met woonhuis (319b), achterliggende bedrijfsgebouwen (316h) die door Eugenius sinds 1867 werden gehuurd. Alle blauwe percelen waren eigendom van de erven Verhulst-Van Hecke. Indien Eugenius de toegang tot de straat verloor via perceel 321a, kon hij door de aanschaf van een smalle strook langs de perceelgrens met 324e zijn huizen in de Joseph Gerardstraat verbinden met zijn bedrijfsgebouw.
Het bedrijf was ondertussen omgevormd. In de kadastrale registers verdwijnt in 1877 de “suikerij- en chocolatfabriek”, voortaan heeft men het over een “peper & canelle stoommolen”.[ref]GSA, archief technische diensten, nr. 852-860, kadastrale legger nr. 212, 9 volumes. De percelen komen voor het eerst voor als sectie A nr. 298s en 298t.[/ref] Het malen van specerijen was een nieuwe activiteit die parallel aan de bestaande werd uitgebouwd. Zeker tot februari 1885 bleef de familie Capiteyn actief als “chocolade en chicoreifabrikanten”. Nogal logisch want de consumptie van chocolade bleef toenemen. Opmerkelijk aan de diversificatie van het bedrijf was dat men investeerde in gehuurde panden. Welke afspraak hierover tussen de familie Capiteyn en de eigenaars, de erven van Renerius Verhulst, werden gemaakt is onbekend.
Eindelijk eigenaar van woonst en bedrijf
Na decennia in onverdeeldheid te zijn gebleven besloten de erven Verhulst, ondertussen allemaal van middelbare leeftijd waarvan één iemand met schulden, in 1881 hun bezittingen binnen de wijk tussen Halvemaanstraat en Antwerpsesteenweg te verkavelen en van de hand te doen.
Via de “Gazette van Gent” werd het publiek ervan in kennis gesteld dat op 4 en 11 mei 1881 “telkens om 3 ure namiddag, ter afspanning de 3 Koningen te Sint-Amandsberg, Groten steenweg” de Gentse notarissen Soinne en Braet in totaal achttien loten zouden veilen.[ref]SAG, Gazette van Gent, 8 mei 1881 en 15 mei 1881.[/ref]
Bij het begin van de openbare verkoop werden de geïnteresseerden er op gewezen dat lot II, een “woonhuis met magazijn en hoving, gebruikt tot nijverheidsgesticht, groot 1.651 vierkante meters”, verhuurd was aan de heer Capiteyn voor de som van 600 fr. per jaar, maar dat het huurcontract een paar maanden later, op 1 februari 1882, afliep.
Deze openbare verkoop zal binnen het gezin Capiteyn voor grote onrust hebben gezorgd. Ofwel zouden ze erin slagen om het huis en de bedrijfsgebouwen te kopen, ofwel zou iemand anders meer bieden dan ze zelf konden opbrengen. Of die nieuwe eigenaar vervolgens bereid zou zijn om met de familie Capiteyn een nieuw huurcontract af te sluiten was onbekend. Indien het fout liep dreigden ze met ingang van 1 februari 1882 niet alleen op straat te staan, maar bestond ook het risico dat ze hun broodwinning verloren.
Gelukkig kwam het niet zo ver. Toen in de namiddag van 23 mei 1881, na een derde zitdag, Eugenius ietwat beverig zijn handtekening onder de definitieve notariële akte zette, mocht hij zich, na 15 jaar huurder te zijn geweest, voortaan eigenaar noemen van:[ref]Archief Kadaster Gent, Relevé des actes publics et sous seing privé donnant lieu à des mutations dans les propriétés foncières, enregistrés au bureau de Loochristy depuis la 1e janvier 1882 jusqu’au 30 juin 1882.[/ref]
– de bedrijfsgebouwen waaronder zijn “peper & canelle stoommolen” sectie A nr. 316
– het bijhorende woonhuis sectie A nr. 319b
– de percelen sectie A nr. 321b en 321c, delen van de verkavelde tuin
Het had hem in totaal 8.255,40 fr. gekost.
De stuntelige handtekening van Eugenius Capitaine onder de akte van toewijzing na de openbare verkoop dd. 23 mei 1881.
SAG, Gazette van Gent, 15 mei 1881
Nu de familie Capiteyn eindelijk eigenaar en dus baas was van de Meersstraat nr. 131 (nu Halvemaanstraat nr. 137), lieten ze er geen gras over groeien. Voor de “peper & canelle stoommolen” was reeds in het jaar van aankoop (1881) sprake van een “agrandissement”. Ook de toegang tot het terrein werd aangepakt. Op 18 juni 1881, minder dan één maand na de aankoop, kreeg Eugenius toestemming om parallel aan de rooilijn een 50-tal meter voor zijn woning, een nieuwe poortwoning te bouwen.[ref]GSA, archief technische diensten, nr. 124 Bouwingen; register der aanvragen van 1881 tot 1906.[/ref][ref]GSA, archief technische diensten, nr. 109 Bouwingen 1881 tot 1884, dossier 9.[/ref] Het werd zijn zesde woning.
Opmerkelijk is dat het kopen van het bedrijfsgebouw met bijhorende woning en tuin, de bouw van een nieuwe poortwoning aan de straatkant, het vergroten van de bedrijfsgebouwen … en alles binnen een bestek van een paar maanden, werd betaald zonder dat één van de huizen in de Witte Molenstraat of Joseph Gerardstraat diende te worden verkocht of gehypothekeerd. De familie Capiteyn had echt goed geboerd en flink wat geld opzij gelegd.
Na de verkaveling en verkoop van de percelen door de erven Verhulst kreeg de wijk rond het bedrijf Capiteyn snel een sterk nijverheidskarakter en sloot daardoor naadloos aan bij de evolutie in de 19de-eeuwse gordel van Gent zelf. Op aanpalende percelen verschenen een wijnbottelarij en een mouterij. Aan de overzijde van de straat werd een matrassenfabriek gebouwd. Een beetje verder in de straat een metaalbedrijf, een meubelfabriekje, een stijfselfabriekje, enz.
[ref]versie 2018[/ref]