Opperjachtmeester en kasteelheer te Zottegem

Enkele maanden na de schenking vanwege (schoon)vader Tacqué verhuisde het gezin Capitaine, tussen mei en december 1687, vanuit Brussel naar Zottegem.  Graaf Louis Ernest van Egmont, die net zoals zijn voorouders ook baron van Zottegem was,[ref]De heerlijkheid Zottegem was opgesplitst in twee administratief autonome schepenbanken.  Enerzijds deze van de “Stad en Vrijheid van Zottegem”, bevoegd voor het stadje Zottegem. Anderzijds deze van het “Land en Vrije eigendom van Zottegem”, bevoegd voor: Erwetegem, Godveerdegem, Grotenberge, Sint-Goriks-Oudenhove, Strijpen, Wijnhuize, Bevegem (= Zottegem buiten want een stukje landelijk gebied van de parochie Zottegem), en de heerlijkheden Hermeis en Wassenhove.  De graaf van Egmont had ook zeggenschap over de schepenbank van het leenhof “Grote Toren” en de parochie Velzeke (met een eigen schepenbank) behoorde ook tot zijn bezit.[/ref] had de 35-jarige Arnout er met ingang van 31 december 1687 aangesteld als “garde de chasse veneur”.  Een betrekking die hij minstens tien jaar zou behouden.

In het naast de heerlijkheid Zottegem gelegen prinsdom Gavere,[ref]Het prinsdom Gavere of “Land van Gavere” omvatte de dorpen/parochies: Baaigem, Dikkelvenne, Gavere, Hermelgem, Meilegem, Nederzwalm (= Allerheiligen Zwalm) , Paulatem, Semmerzake, Sint-Denijs-Boekel, Sint-Maria-Latem, Vurste, Wassene (een verdwenen parochie grondgebied Vurste) en Welden.[/ref] ook eigendom van de familie van Egmont, werd Arnout op een onbekend tijdstip aangesteld tot “grand veneur” (= opperjachtmeester).  Een functie die hij minimaal van kerstdag 1694 tot kerstdag 1697 uitoefende.[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 31.187 drie rekeningen van goederen van de prins van Gavere 1696 – 1697.[/ref]

Als “garde de chasse veneur” en “grand veneur” was Arnout een schakel in een door de eeuwen heen uitgebouwd specifiek justitiesysteem.  Inzake jachtmisdrijven hadden lokale schepenbanken en adellijke heren geen bevoegdheid, maar werden alle zaken beslecht door een speciale rechtbank.[ref]DE LOY VERMEULEN Koen, “Jacht, jachtwetgeving en jachtinstellingen in Vlaanderen (17de -18de eeuw).  Casus: het Siège van de jacht in de twee steden en het Land van Aalst.”  Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, academiejaar 2000-2001, Universiteit Gent.[/ref]  Zowel voor de heerlijkheid Zottegem als voor het prinsdom Gavere was dit de “Siège van de Jacht in de Twee Steden en het Land van Aalst”.[ref]Van oudsher werden jachtmisdrijven behandeld door de diensten en het personeel van de Opperjagerij en de Oppervalkerij.  Opperjachtmeester en oppervalkenier waren steeds personen die behoorden tot de topadel. Een succes was dit niet en aan klachten over willekeur was er geen gebrek. Om jachtmisdrijven rationeler aan te pakken werd door de vorst in 1613 een uitzonderingsrechtbank opgericht.  In het graafschap Vlaanderen gekend als de Siège van de Jacht, in het hertogdom Brabant als de Consistories van de Hoorn. Om haar inwoners arbitraire boeten en onkosten te besparen kochten de baljuw en leenmannen van de kasselrij Oudburg van Gent in 1672 het recht om de jachtmisdrijven op het eigen grondgebied zelf te behandelen.  Al snel werd hun voorbeeld gevolgd door andere streekbesturen. De gedeputeerden van de twee steden en het Land van Aalst volgden in 1682.[/ref] Als jachtofficier bezat Arnout uitgebreide politionele bevoegdheden, nodig om elke inbreuk op de jachtwetgeving vast te stellen, te rapporteren en voor de rechtbank te brengen.

De mogelijke delicten waren talrijk en divers: het schieten van jacht- en waterwild (met uitzondering van vossen en wolven) door personen die geen jachtrecht bezaten (ook de adel was strafbaar als ze buiten hun eigen heerlijkheid aan het jagen waren), het kopen en verkopen van wild, het zonder toelating houden van jachthonden of fretten, het stelen van jachthonden, honden laten loslopen, het schieten van edele vogels zoals valken en sperwers, het dragen van jachtwapens (geweren en handbogen) zonder toelating, het roven van nesten, het jagen op klein wild (zoals konijnen) zonder octrooi, jagen buiten het jachtseizoen[ref]Jagen was verboden tussen 1 maart en Sint-Maria Magdalena (= 22 juli).  Soms werd de sperperiode uitgebreid indien door de weersomstandigheden de oogst langer op het veld bleef staan.[/ref] of wanneer er sneeuw lag, het schieten van tamme dieren zoals duiven en hoenders, het rondlopen met een jachthoorn, het leggen van valstrikken, het zonder vergunning bezitten van een duiventil, enz.

Bij een veroordeling werd een boete opgelegd die voor 1/3 toeviel aan de luitenant van de Siège (cfr. soort procureur van de rechtbank), 1/3 aan de kas van het Land van Aalst en 1/3 aan de jachtofficier die de zaak had aangebracht.  Arnout had er dus rechtstreeks financieel belang bij om zijn taak goed uit te oefenen. In welke mate hij dit deed is bij gebrek aan archiefbronnen onbekend.[ref]SAA, Land van Aalst, nr. 14.426 Siège van de jacht, rol van de rechtbank 1685 – 1738 met vonnissen, eedaflegging jachtwachters, registratie van jachtgronden.  Het register oogt ongeschonden. Toch zijn er voor de periode 17/02/1688 – 21/02/1704 geen vonnissen genoteerd. De eerste eedaflegging van een jachtopzichter werd pas in 1704 genoteerd. Individuele procesbundels zijn maar bewaard vanaf 1721.[/ref] Daar alle zittingen van de Siège plaats vonden in het landhuis van Aalst, gaan we er van uit dat Arnout regelmatig naar die stad afreisde.

 

“Kasteelheer”

Vanaf zijn aankomst in Zottegem woonde Arnout op het Egmontkasteel.  Het was dan ook logisch dat zijn takenpakket werd uitgebreid en hij op 1 juli 1688 ook werd aangesteld als “concierge au chateau de Sotteghem”.

Processtukken uit 1700 hebben het nog steeds over “Arnout Capitaine wonende op het kasteel”[ref]RAG, Land van Zottegem, nr. 473 proces Arnout Capitaine contra burgemeester en schepenen van Zottegem.[/ref] als “concierge et domestique du Comte d’Egmont”.[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 8.573 register van criminele examens 31/10/1692 – 12/05/1703, folio 220 verso – 223 verso.[/ref]

Arnouts jaarloon bedroeg aanvankelijk acht pond groten Vlaams, maar vrij spoedig volgde een loonsverhoging.  Met ingang van 6 april 1689 ontving hij op jaarbasis twee pond groten Vlaams extra, aangevuld met “six rasierres de bled” (= ca. 450 kg graan).[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 31.206 drie rekeningen van goederen in het land van Zottegem 1696 – 1697 – 1698.[/ref][ref]Een “rasière” omrekenen is niet eenvoudig gelet op de van streek tot streek grote verschillend qua inhoud.  Volgens de meeste bronnen was 1 rasière goed voor iets meer dan 70 liter graan of vruchten.[/ref] Van de graaf had hij ook gratis de beschikking gekregen over “la basse court” (= het neerhof), ongeveer een halve bunder groot.

Het Egmontkasteel kon de aandacht van een conciërge goed gebruiken want decennialang oorlogsgeweld en inkwartiering van soldaten hadden hun tol geëist.  Jarenlang voerde men herstellingswerken uit. De domeinrekeningen 1696 – 1697 – 1698 hebben het over de vernieuwing van deuren en vensters. Over het heropbouwen van een schuur en stallingen op het neerhof die door plunderende soldaten waren vernietigd.  Er zijn rekeningen voor nagels en ijzerwerk dat hersteld diende te worden. Men heeft het over de vervanging van de ijzeren ketting van de waterput van het kasteel. Ook “le colombier (= de duiventoren) was tot een ruïne vervallen waardoor er zich niemand meer aanbood om deze te huren.[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 31.206 drie rekeningen van goederen in het land van Zottegem 1696 – 1697 – 1698.[/ref]


Zottegem afgebeeld in Sanderus’ “Flandria Illustrata” uit 1644.  Links het Egmontkasteel, rechts de kerk en marktplaats met de stadsfontein.

 

Het Egmontkasteel, uitvergroting uit Sanderus’ “Flandria Illustrata” van 1644.  Het poortgebouw is deels ontmanteld.

 

Indien Sanderus zijn tekening in “Flandria Illustrata” (1644) waarheidsgetrouw is, was het gebouw met torentje de “bassecourt contenant un demy bonnier ou environs “ welke in april 1689 door de graaf van Egmont aan Arnout Capitaine ter beschikking werd gesteld.

 

Pest, misoogsten en oorlogsgeweld

Niet alleen het kasteel was er slecht aan toe, ook het stadje en haar bevolking hadden het zwaar te verduren gekregen.  In 1658 was het stadhuis, kerk en het grootste deel van het stadscentrum van Zottegem in vlammen opgegaan, aangestoken door Franse troepen.  Toen de familie Capitaine zich in 1687 in Zottegem vestigde was men er nog aan het herstellen van de pest die in 1668 lelijk huis had gehouden.  Van de 154 overlijdens dat jaar, werden er 112 aan de ziekte toegeschreven.

Ook misoogsten hadden hun tol geëist.  In 1684 was er een “zo groten drogen zomer, dat het 2 ½ maanden zonder regen was, te weten mei, juni, tot meer dan half juli.  En naardat het omtrent half juli geregend had, drij vingeren diep in de aarde, is de hitte wederom ernomen, vier weken lang zo droge dat er menichte van bomen droogden op de bogaarden met de appelen daarop staande.  Op het land was een onuitsprekelijke benautheid van water. Men vond luttel have; immers alle zomervruchten branden uit. En in alle deze miserie wierden wij noch getiranniseerd van de Fransche en de Hollandsche legers”.[ref]WATTE Frans, “Zottegem 17e – 18e eeuw”, 29e Handelingen van de Zottegemse Culturele Kring, 1986.[/ref]

Deze laatste verzuchting was meer dan terecht.  Tijdens de vele oorlogen met de Franse koning Lodewijk XIV was Zottegem en omgeving jarenlang oorlogsgebied.  Juli 1689 verbleef kolonel Valensar met een 60-tal dragonders in de stad. In december 1690 werd de streek afgestroopt door niet minder dan 7.000 ruiters van het Franse leger.  Zottegem werd een vestingstad en ook op het Egmontkasteel werden in 1690 militairen ingekwartierd. Achteraf ontving Arnout wel een vergoeding, maar of daarmee alle kosten gedekt waren?[ref]RAG, Land van Zottegem, nr. 648 rekeningen van ommestellingen Stad en Vrijheid van Zottegem 1690.  Arnout Capitaine ontvangt een vergoeding als gevolg “van settinghe van ‘t logiment”.[/ref]  In de stadsrekeningen werd voor de periode 1689-1694 alleen aan logieskosten van militairen niet minder dan 25.268 gulden ingeboekt.  Daar bovenop kwam nog eens 3.054 gulden krijgsbelasting.  In april 1691 bivakkeerde er een regiment Schotten.[ref]SAA, Land van Aalst, nr. 7.211 A + B militaire lasten dorpen en steden: Stad en Vrijheid Zottegem, land en vrije eigendom Zottegem, 1647-1794.[/ref]  Juli 1693 ontruimden de “eigen” Spaanse regeringstroepen de stad. Een ontruiming waar Arnout bij had geholpen. Eind 1693 betaalde de stadskas hem een forse som voor “zijn gage van twee gedane wagens elk ingespannen met drij peerden voor deze stede ten dienste van zijne majesteit, opgegaan den xiii mei 1693 en inne kommen den ve augusti daar naar”.[ref]SAA, Land van Aalst, nr. 12.118 rekening Stad en Vrijheid Zottegem, 1693.[/ref]

De vijfde augustus 1693 was een slecht moment om terug thuis te komen want tijdens de eerste week van augustus viel Zottegem andermaal in Franse handen en “bij reprisaille” werden de burgemeester en schepenen (waaronder Arnout, schepen sinds 1691) een tijdje gevangen gezet en pas vrijgelaten na het betalen van een losgeld.  Vervolgens werden opnieuw soldaten bij burgers ingekwartierd. Voedsel, bier, tabak, brandewijn, hooi, wagens, paarden, brandhout, stro, en alles wat de soldaten verder nodig hadden werden massaal opgeëist.  Toen de Fransen op 24 januari 1694 de stad verlieten, namen ze ook nog eens de stadskas mee. Bovendien heerste in de stad ondertussen dysenterie.[ref]WATTE Frans, “Zottegem 17e – 18e eeuw”, 29e Handelingen van de Zottegemse Culturele Kring, 1986.[/ref]

De volgende jaren bleven vernielingen en baldadigheden evenmin uit want de “bevriende” Engelse, Hollandse en Duitse troepen foerageerden ook naar hartenlust.  Mei 1696 verbleven er opnieuw Franse fuseliers in de stad. Het volledige jaar 1697 bleven de Fransen op strooptocht in de streek waarbij de inwoners van Zottegem andermaal verplicht werden om allerhande diensten te leveren die ten laste van de stadskas vielen.  Natuurlijk had men ook beslag gelegd op het Egmontkasteel om soldaten in te kwartieren. Rekeningen hebben het over “geleverd aan de wacht op het kasteel kloppelingen (= licht uitgeschudde schoven graan) en stro om de zelve wacht op te slapen”.[ref]RAG, Land van Zottegem, nr. 800 rekening van diverse belastingen in Stad en Vrijheid van Zottegem op in veiligheid gebrachte meubelen, granen en vee 1697 (zomer).[/ref]

Het afleveren van goederen op het kasteel was niet zonder risico want de soldaten pikten gewoon alles waar ze zin in hadden.  Zo betaalde de stadskas aan schepen Albert le Brocqnuy in 1697 een schadevergoeding “voor het verlies van twee zakken, met een blauwe veste” tijdens een “levering van brood aan de wacht van het kasteel”.[ref]RAG, Land van Zottegem, nr. 799 rekeningen van sauvegarde geld van Stad en Vrijheid van Zottegem 1697.[/ref]

Een officieel rapport verhaalt hoe het er in mei 1697 aan toe ging in de streek.  Nadat het Franse leger onder bevel van maarschalk de Villeroy Aalst en Geraardsbergen hadden belegerd en veroverd waren de troepen komen “kamperen in het land van Sotteghem, houdende zijn hofquartier binnen de prochie van Sint Marie Audenhove en van daar vertrokken en gaan kamperen binnen de prochie van Sint Lievens Hauttem”.

De “kampementen, passaigen en repassaigen zo van de konvooien als zodanig groot leger” gedurende vijf maanden hadden gezorgd voor “een generale destructie en ongehoorde ruïne”.  De bevolking was genoodzaakt “te verlaten hunne woonsten en weg te vluchten met alle hunne meubelen, bestiaelen en huishouwen naar de steden en de vrije plaatsen”.  De handel viel stil waardoor niemand “het minste profijt en hebben kunnen doen.  Vee was opgeëist of gewoon gestolen.  Brouwers hadden hun ketels uitgebroken en waren gevlucht.  “Brouwalaam (was) verbrand en gedestrueerd geworden.  Gelijk ook door den langdurigen en overvloedigen regen vele granen te velde zijn gerot en door de voorschreven legers tottaliter gefourageerd zijn geworden (…) tgone grote dierte in de granen heeft gecauseerd en grote armoede onder de bedrukte mensen die verloren hebben hun huizen die door de legers zijn afgetrokken en verbrandt.”  Een groot deel van de bevolking was “gekomen tot zodanige armoede dat zij genoodzaakt zijn hun kost te gaan vragen aan de goede lieden daar zij die hebben kunnen krijgen.  Ja ook vele mensen door de grote verliezen den een van beesten, granen, huizen en den anderen van armoedensnood zijn komen te sterven en vele het land van Aalst hebben moeten verlaten waardoor het zelve land grotelijks is gedepuplieerd (= ontvolkt) geworden en zo tot een totale ruïne gekomen”.[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 33.037 papieren van de fiscaele caemer 1700 – 1701, proces tussen Lopo Christiaen Stevens en Joannes Everaert, “pachters gheweest vande impost op bier district van Geeraertsberghe en Sotteghem” tegen de Staten van Vlaanderen.[/ref]

Toen de pachters van de graaf van Egmont in 1699 een vermindering van hun pacht vroegen aan de hogere overheid, die de goederen van de familie van Egmont in beslag had genomen wegens schulden, ondersteunde de ontvanger van Zottegem dit verzoek.  Hij bevestigde dat: “generalijk geheel den oogst 1697 is gedestrueerd en gefourageerd geweest door het Fransche leger ten dele gekampeerd hebbende in het land van Sotteghem zo dat er geen pachters behouden hebben enig gewas van granen noch fourage voor hunne beesten.  En na het vertrek van tvoorschreven leger is binnen Sotteghem en het land gekomen bij forme van garnizoen een regiment Hollanders van elf compagnien die aldaar zijn verbleven tot dat de steden (die moesten overkomen met den peis aan deze kroon)[ref]Bij elke “peis” of vredesverdrag werd grondgebied uitgewisseld tussen de “kronen”.[/ref] waren geëvacqueerd zo dat alle mensen door hun totale verlies door het leger als logement gekomen zijn tot zodanige miserabelen staat dat er vele hebben moeten gaan bidden hun brood en ook hun beesten gestorven faute van fouragie.”[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 31.211ter adviezen van de ontvanger van Z.M. Domeinen ivm. vermindering  van lasten wegens Franse bezettingen, foeragering, noodweer, … 1697-1700, brief dd. 30/10/1699.[/ref]

Het weinige dat na de vernielingen nog overbleef probeerde men noodgedwongen te gelde te maken.  Zo werd er op 6 december 1697 overgegaan tot een openbare verkoop van grote hoeveelheden “bois de raspe (= schaarhout) van het “Meulenveltbosch” in Godveerdegem.  Een van de loten werd toegewezen aan “Arnault Capitaine a qui sont demeurées touts les estoques (= boomstronken) et hallats des arbres abattus sur ledit bois par les soldats lors que l’armé de France a campé à Wynhuyse”.[ref]RAG, Raad van Vlaanderen, nr. 31.206 drie rekeningen van goederen in het Land van Zottegem 1696 – 1698, rekening 1/10/1697 – 30/09/1698.[/ref]

Maart 1699 was Zottegem de pleisterplaats voor een regiment huzaren en in 1701 was het de beurt aan een kolonel Gaetano met een regiment cavalerie bestaande uit 8 compagnieën van elk 30 man (en paarden) om de stad met hun aanwezigheid te “verblijden”.[ref]SAA, Land van Aalst, nr. 7211 A + B militaire lasten dorpen en steden: Stad en Vrijheid Zottegem, Land en Vrije eigendom Zottegem, 1647-1794.[/ref]

Het stadje, dat in 1700 ca. 1.000 inwoners telde gespreid over ca. 230 huizen, werd ook herhaaldelijk overspoeld door vluchtelingen.  In 1684 toen de Fransen Oudenaarde in puin schoten. In 1690 toen de Fransen Geraardsbergen bezetten. In 1693 toen Erwetegem geplunderd werd.  In 1697 toen Franse troepen Aalst veroverden en Hollandse troepen Oudenaarde opnieuw in brand staken, enz.

Onvoorzichtigheid had eveneens zware gevolgen.  Zo ontstond er in de nacht van 3 – 4 mei 1699 brand in de Zottegemse binnenstad “waardoor een menigte van huizen en vele schuren verbrand zijn”.[ref]DE POTTER Frans & BROECKAERT Jan, “Geschiedenis van de Gemeenten der Provincie Oost-Vlaanderen.”, Vierde reeks arrondissement Aalst, Gent 1900, deel 4, hoofdstuk Zottegem.[/ref]

Zottegem was in de periode dat het gezin Capitaine – Tacqué er woonde (1687 tot ca. 1701) dus allesbehalve een leuke plek.

[ref]versie 2018[/ref]