Livinus Anthonius was dan ook voorbestemd én capabel om net zoals zijn vader een fiscaal ambt uit te oefenen. Die kans kreeg hij naar aanleiding van het overlijden van Nicolas De Bergh die op het tolhuis van Schelle namens de Staten van Brabant actief was geweest als ontvanger van enkele regionale belastingen
De Staten bespraken op 31 maart 1713 “de requeste van Livin Anthoine Capiteyn verzoekende dat mijne Heren, mits d’aflijvigheid van Nicolas De Bergh, aan hem suppliant zoude gelieve te vergunnen gelijke commissie als den zelve was hebbende om op het tolhuis t’ontvangen het recht van de 24 stuivers op iedere aam wijn” dat via Schelle werd ingevoerd.[ref]RAAnd, Staten van Brabant registers, nr. 33 registers met de resoluties van 1713, vergadering 31/03/1713.[/ref] Andere kandidaten voor de functie waren er niet. Kon ook moeilijk want De Bergh was pas de 26ste maart overleden. Het ambt werd dan ook aan Livinus Anthonius toegewezen mits het stellen van een waarborg. Waren de heren in Brussel er zich van bewust dat ze een 15-jarige hadden benoemd? Het zou immers nog twee maanden duren eer hun nieuwe ontvanger zijn 16de verjaardag zou vieren.
Nicolas De Bergh was op het tolhuis ook bevoegd geweest voor het innen van de belastingen op bier, brandewijn en tabak. Deze tolrechten bleven in het besluit van de Staten onvermeld, ook al had Livinus Anthonius gesolliciteerd om alle taken van De Bergh te mogen overnemen.[ref]RAAnd, Staten van Brabant supplement, nr. 140 rekwesten gericht aan de bestendige deputatie 1712-1713.[/ref] Mogelijk ging het voor de Staten van Brabant om een totaalpakket en kreeg hij automatisch alles toegewezen.
Twee weken na de benoeming werd de waarborg geregeld. Op 15 april 1713 verscheen “Anthony Bonavinia, chirurgijn van zijne stijl en ingezetene van Schelle” voor de plaatselijke schepenbank om te laten registreren dat hij zich “borg principaal” stelde voor “Sieur Livinus Anthonius Capiteyn als gestelde collecteur van mijne eerweerdige edele heren der Staten van Brabant over het recht van vierentwintig stuivers op ieder aam wijn komende in Brabant en dat op het tolhuis (te betalen), alwaar den zelve (Livinus Anthonius) is wonende ten huize van zijne ouders”. De borgstelling gebeurde “voor den tijd ende termijn van drij consecutieve jaren” voor “een som van twee duizend guldens kapitaal courant geld waarvoor de comparant (= Bonavinia) (…) bindt en te pand stelt zijn persoon en insgelijks zijn goederen roerende en onroerende present en toekomende en specialijk zijn stenen huizing met d’hof dat den zelve comparant in wonende”.
Ook een andere dorpsnotabele had vertrouwen in de nieuwe ontvanger. Petrus Quarteer “notaris ende procureur ook binnen Schelle residerende” liet optekenen dat hij zich “borg subsidiaire” stelde en daartoe “ook is verbindende zijn persoon en goederen roerende en onroerende”.[ref]RAA, oud gemeentearchief Schelle, nr. 60 scabinale protocollen 1686 – 1718, akte dd. 15/04/1713.[/ref]
Mogelijk ontvingen Bonavinia en Quarteer in ruil voor hun borgstelling een percentage van het loon van Livinus Anthonius als een soort risicopremie. Een onvoorwaardelijke borgstelling was immers een gedurfd engagement. Indien Livinus Anthonius ooit in gebreke zou blijven om “van maande tot maande te betalen (…) bij comptoire van den heer raad en rentmeester Carolus Van de Werve binnen Antwerpen de penningen of portes van ieder maand”, dan zouden Bonavinia en Quarteer automatisch op hun borgstelling worden aangesproken.
Om hen hiertegen te beschermen verklaarde “dheer Arnout Capitain, ontvanger van zijns majesteits rechten op het voorschreven tolhuis, vader van den gemelden Livinus Anthoin Capiteyn” voor de schepenbank dat hij beloofde de “borg principaal en subsidiaire altoos kosteloos en schadeloos van de borgtocht te ontlasten” indien het ooit mis zou lopen. Een officieel geregistreerde intentie, maar wat was die waard? Een onderpand om de belofte hard te maken werd immers niet vermeld. Kon ook moeilijk want de enige bron van inkomsten van vader Capitaine was zijn loon en het sterk wisselend “prijsgeld” op in beslag genomen smokkelwaar. Er was wel wat spaargeld, maar hij bezat geen onroerende goederen of “bezette renten”.
Livin Antoine Capitaine vraagt maart 1713 de Staten van Brabant om wijlen Nicolas De Bergh te mogen opvolgen.
Hoewel officieel aangesteld, was de jonge Livinus Anthonius aanvankelijk waarschijnlijk louter een stroman namens zijn vader. Die kwam als niet-Brabander immers niet in aanmerking om de regionale tollen van de Staten van Brabant te innen. De ondertussen 60-jarige Arnout Capitaine had het in elk geval goed bekeken en de toekomst van de familie leek veilig gesteld. Zijn enige zoon was titularis van een eigen lucratief ambt en dus verzekerd van een inkomen. En indien hij binnen enkele jaren volwassen werd kon hij eventueel vragen om de functies van zijn vader over te nemen.
Stroman of niet, officieel was het Livinus Anthonius die elke maand in Antwerpen de wijntol afrekende met Carolus Van (de) Werve, één van de rentmeesters van de Staten van Brabant. Ontvangsten die van maand tot maand sterk schommelden, afhankelijk van het al dan niet dichtvriezen van Schelde en Rupel en de toestand van de wegen. Zo bedroegen de ontvangsten in bijvb. mei en juni 1713 respectievelijk 2.603 en 1.407 pond Arthois, maar in de wintermaanden januari en februari 1714 slechts 34 en 57 pond Arthois.[ref]RAAnd, Staten van Brabant registers, nr. 3040-3041 heffing 24ste stuiver per aam wijn in het kwartier Antwerpen rekening rentmeester Carel Van Werve 1/12/1712-30/11/1713 en 1/12/1713-30/11/1714.[/ref]
De stukken over zijn sollicitatie en aanstelling behoren tot de schaarse documenten waarin sprake is “Livinius Anthonius Capitaine”. Na maart 1715 werd de dubbele voornaam nooit meer gebruikt. Voortaan ging de jonge Capitaine door het leven als “Anthony”, “Anthonius”, of een variant daarvan. Allerhande documenten en brieven zou hij voortaan steeds ondertekenen als “A. Capitaine”.
Alles valt in duigen
Anthony’s benoeming was een feestelijk moment, maar de ontnuchtering volgde snel. Zes weken later overleed zijn moeder op 23 april 1713. Vanaf dan ging het met de familie Capitaine bergaf. Het gevolg van onvoorzichtigheid en brute pech.
Toen Anthony op 31 januari 1715 samen met zijn zuster in Mechelen namens vader een aantal zaken afhandelde met hoofdontvanger Rubens, werd er in Schelle op het tolhuis ingebroken. Uit de houten geldkist die in de keuken stond, werd ruim 2.000 gulden Brabants gestolen. Deels familiaal spaargeld, maar ook al het tolgeld dat door vader en zoon Capitaine was geïnd. Voor 1.400 gulden was Anthony hoofdelijk verantwoordelijk als ontvanger van de wijntol.[ref]ARAB, Rekenkamer administratieve briefwisseling, nr. 521 chambre des comptes de Brabant, avis en finances januari-juni 1715, dossier behandeld 25 februari 1715.[/ref] Wat gestolen was kon hij niet doorstorten naar de Staten van Brabant en eind november 1715 bleef hij financieel in gebreke.
Natuurlijk had dit tot gevolg dat notaris Petrus Quarteer op zijn borgstelling werd aangesproken. Op 29 februari 1716 had hij noodgedwongen “ten comptoire van koninks beden binnen Antwerpen” 450 gulden “betaald en geadvanceerd”. Een som die hij had moeten lenen “ten intreste van vier guldens ende vijf stuivers per cent” en gewaarborgd door een hypotheek op zijn onroerende goederen.[ref]RAA, oud gemeentearchief Schelle, nr. 101 dossiers van proceszaken 1595 – 1795.[/ref] Dit was natuurlijk nooit de bedoeling geweest.
Toch bleef Quarteer vertrouwen hebben in Anthony en zijn familie. Op 14 maart 1716 liet hij de schepenbank van Schelle optekenen dat hij zich voor de volgende drie jaar “borg principaal” stelde ten opzichte van “Carel vande Werve, raad en rentmeester generaal van zijne Majesteits Domeinen int kwartier van Antwerpen”, voor de “penningen die sieur Anthon Capiteyne (was) ontvangende als collecteur van de Heren Staten rechten nopende de vierentwintig stuivers op ieder aam wijn komende in Brabant aangegeven en betaald wordende op het tolhuis”. Indien de “collecteur in gebreke ware van de penningen zijnder gemelde collecte in behoorlijken tijd te betalen” dan zou Quarteer “in zijnen priveen naam” de rekening voldoen. Daartoe verbond hij “zijn persoon en al zijn goederen erfelijk en haefelijk, verkregen en te verkrijgen en specialijk zijn comparants huis, schuur, appendentien en dependentien van dien, daar hij tegenwoordig in woonachtig is”.[ref]RAA, oud gemeentearchief Schelle, nr. 60 akte nr. 33, dd. 14/03/1716.[/ref][ref]RAA, oud gemeentearchief Schelle, nr. 63 losse schepenakten 1640-1795, akte dd. 22/05/1717, schrapping van de borgstelling dd. 15/04/1713.[/ref]
Net zoals drie jaar eerder werden Quarteer en Anthony ook deze keer vergezeld door vader Arnout Capitaine die opnieuw beloofde dat de borgsteller nooit op zijn borg zou worden aangesproken.[ref]RAA, oud gemeentearchief Schelle, nr. 101 dossiers van proceszaken 1595 – 1795, akte waarop het jaartal “1717” in de marge staat bijgeschreven.[/ref] Een loze belofte want toen Arnout zijn handtekening zette, moet hij hebben beseft dat hij deze nooit kon waarmaken. Daarvoor had de diefstal van januari 1715 een te grote bres in de familiefinanciën geslagen.
Verliefd, verloofd, zwanger,..
Waarom nam notaris Quarteer het risico zich opnieuw zo verregaand te engageren ten opzichte van een bijna 19-jarige jongeman? En dat ondanks de slechte ervaring van enkele weken voordien waarbij hij 450 gulden had moeten voorschieten. Was de ernst van de financiële situatie van de familie Capitaine hem niet volledig bekend? Had men hem misschien voorgelogen?
Dat de twee families ondertussen met elkaar verwant waren zal echter ook een rol hebben gespeeld. Enerzijds was notaris Quarteer de schoonvader van Anthony’s zus Anna Catharine Capitaine die op 5 april 1715 was gehuwd met Jan Baptiste Peeterssone Quarteer. Belangrijker was echter dat Quarteer de vader was van de 21-jarige Maria Theresia Quarteer (°Schelle 2/02/1695, +Wilrijk 6/11/1770). Iemand die Anthony Capitaine niet onverschillig liet.
Of er op het ogenblik van de hernieuwde borgstelling, maart 1716, reeds sprake was van een verloving of trouwplannen is onbekend. In de maanden die volgden werden de betrekkingen tussen beiden in elk geval meer dan vriendschappelijk want januari 1717 bleek Maria Theresia Quarteer zwanger.[ref]RAA, parochieregisters Schelle, doopakte van Anna Catharina Theresia Capityns, dd. 8/10/1717.[/ref] Een “regulariserend” huwelijk lag voor de hand en bezwaren waren er niet echt. De families waren reeds verwant en maatschappelijk van dezelfde stand. Anthony genoot een behoorlijk inkomen als ontvanger van de tol op ingevoerde wijnen en mits wat spaarzaamheid konden de gevolgen van de gelddiefstal op termijn worden weggewerkt. En gelet op de borgstelling mag men er van uitgaan dat Anthony het vertrouwen genoot van zijn toekomstige schoonvader. Maar het liep anders.
[ref]versie 2018[/ref]