Oorlog: de één zijn dood, de ander zijn brood

Na zijn ontslag bij de douane was Anthony tussen februari 1743 en december 1745 als “commis” in dienst getreden van de Brusselse ondernemer Egide Josse Augustin Bauwens. Iemand die van vele markten thuis was en tussen 1737 en 1767 zeer diverse handelsactiviteiten ontplooide. Begonnen als wisselagent en handelaar in koloniale producten, kwam Bauwens in de graanhandel terecht. Al is graanspeculatie misschien dichter bij de waarheid.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, nr. 48 comptes 1745-1766.[/ref] Ook verwierf Bauwens belangen in steenbakkerijen en werd hij aannemer van grootschalige openbare werken.[ref]In de jaren 1753-1758 was hij de “entrepreneur” die in opdracht van de Staten van Vlaanderen nieuwe sluizen mocht bouwen in het kanaal Oostende-Brugge te Slijckens.[/ref][ref]DE PEUTER Roger, “Brussel in de achttiende eeuw. Sociaal-economische structuren en ontwikkelingen in een regionale hoofdstad.”, VUB Press 1999.[/ref] Bij het uitbreken van de Oostenrijkse Successieoorlog werd hij samen met de vennoten Jean François De Gotte (een handelaar) en Louis Henry (een bankier) hoofdleverancier van al datgene waar het eigen (Oostenrijks) leger behoefte aan had: voedsel, schoenen, paarden, hooi, wagens, dekens, munitie, brandhout, enz.

Meer dan louter leveranciers, stonden Bauwens & Co in voor de volledige logistieke ondersteuning van de keizerlijke en geallieerde legers (Hollanders en Engelsen aangevuld met troepen van Hannover en Hessen). Een enorme opdracht want alleen al voor de “winter kwartieren” 1744 – 1745 van de geallieerde troepen sprak het contract over 554.000 dagrantsoenen te leveren in: Brussel (20.000), Tienen (10.000), Mechelen (144.000), Lier (212.000), Mons (100.000) en Doornik (68.000). Voor de eigen keizerlijke troepen diende er geleverd te worden in Ath, Brussel, Diest, Gent, Lessines, Luxemburg, Maastricht, Namen, Nieuwpoort, Oostende, Oudenaarde, Ronse, enz.

Bauwens’ organisatie, ingedeeld in semi-militair georganiseerde brigades die over het volledige territorium waren gespreid, werd ondersteund door een omvangrijk netwerk van betrouwbare informanten, expediteurs en commissionairs.[ref]Op een loonstaat uit 1758 staan niet minder dan 474 plaatselijke medewerkers vermeld.[/ref] Alles aangestuurd via koeriers en een intensieve briefwisseling van Oostende tot Aken en van Den Haag tot Luxemburg. De honderden brieven die Bauwens ontving (de brieven die hij zelf schreef bleven niet bewaard) bevatten een pak informatie over Anthony’s activiteiten ten dienst van het leger.

Als “commis” en gevolmachtigde van Bauwens & Co was hij een druk rondreizend man die instond voor het aankopen van goederen, inhuren van voerwagens, aanwerven van arbeiders, bevrachten van konvooien en binnenschepen, uitschrijven van schuldbrieven, etc. Waarschijnlijk had hij ook een nogal ruime vrijheid van handelen want de krijgsverrichtingen waren in volle gang, wat op het terrein soepelheid en improvisatietalent vergde.

April 1744 waren Franse troepen de Zuidelijke Nederlanden binnen gevallen en op korte tijd gingen Menen, Ieper, Veurne en fort-Knokke verloren. De Fransen wonnen de veldslag te Fontenoy (11/05/1745) en na de verovering van Doornik, Gent (11/07/1745), Oudenaarde (21/07/1745), Brugge (7/08/1745) en Oostende (23/081745) werd het grondgebied van het oude hertogdom Brabant in staat van verdediging gebracht. Een verdediging die onvoldoende bleek.

Op 22 februari 1746 viel Brussel in Franse handen na een belegering van drie weken in het putje van de winter. Ondertussen was Mechelen het nieuwe hoofdkwartier van de eigen keizerlijke troepen en regering. De plaatselijke kloosters hadden maanden voordien opdracht gekregen om militairen te herbergen en ruimten om te vormen tot hospitaal. Handelaars dienden magazijnen beschikbaar te stellen voor de opslag van militaire voorraden.[ref]SAM, oud archief Mechelen, “Cryght orders” magistraten correspondentie serie XII nrs. 39 en 40.[/ref] Terwijl zijn gezin in Brussel bleef wonen, werd Anthony beheerder van zo een Mechels legermagazijn. Tussen de werkzaamheden door trad Anthony in Mechelen op 13 december 1745 op als dooppeter voor een 16-jarig meisje, Elisabeth Pinto. Waarschijnlijk de dochter van een Engelse militair, want ze was in Londen geboren.[ref]In de Mechelse parochie Onze-Lieve-Vrouw werd op 13/12/1745 Elisabeth Pinto gedoopt, dochter van Jacobus Pinto en Maria Francisca Nino. Ze was 16 jaar oud en geboren in Londen. Dooppeter was Antonius Capiteyn, doopmeter Anna Isabella Nino (de weduwe van Franciscus Cornelius Moreau).[/ref]

Mechelen, parochie Onze-Lieve-Vrouw. Doop dd. 23/12/1745 met “speciali commissione” van de kardinaal-aartsbisschop van de 16-jarige Elisabetham Pinto, geboren in “Anglia, Londini”. Dooppeter: Antonius Capiteyn, doopmeter: Anna Isabella Nino. Ze was Anthony’s schoonzuster want weduwe van Franciscus Cornelius Moreau met wie ze in 1721 was gehuwd.

 

Anthony bleef niet achter zijn bureau in het legermagazijn zitten. Na de val van Brussel reisde hij ten Noorden van Mechelen koortsachtig heen en weer om de bevoorrading van het keizerlijk leger veilig te stellen. Op 4 maart 1746 was “le sieur Capitaine, étant de retour de son voyage” (waar vandaan is onbekend) in Antwerpen waar hij verslag uitbracht bij De Gotte.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “G”, brief van De Gotte aan Bauwens geschreven te Antwerpen 4/03/1746.[/ref] Deze stuurde hem onmiddellijk met een aantal dringende berichten door naar Bauwens die op dat moment bij het legerhoofdkwartier in Mechelen verbleef.

Eind maart had men graag gezien dat Anthony naar Westerlo kwam. De plaatselijke contactpersoon Verachtert, schreef op 31 maart 1746 aan Bauwens dat hij diens brief “door orders van Monsieur A. Capitaine mij toegezonden” had ontvangen. Hij had belangrijke hoeveelheden graan opgekocht “hetgeen ik doen transporteren heb naar Diest en Lier, het welke ik weet dat volgens U Edele orders aldaar zal betaald worden”.

Verachtert had ook “op het kasteel van Westerlo gekocht omtrent tweehonderd veertelen[ref]Deze “veertelen” of verder in de tekst “vertels” moeten we lezen als “viertels”. Een viertel (17,5 kg) was het vierde deel van een mud (70 kg).[/ref] wezende het restant van hetgeen zij noch hebben op ‘t zelve kasteel, waarover zij mij vandaag enige betaling verzocht hebben. Maar alzo ik de zelve penningen tot hun voldoeningen niet en heb, zo vervolgens moet ik noodzakelijk geld hebben, zo om dit te betalen, als ook (voor) haver en hooi het geen ik alreeds gekocht heb en deze namiddag noch zal kopen. Daarom zou ik geren hebben dat U Edele Monsieur A. Capitaine of iemand anders uit U Edele naam spoediglijk naar Westerlo beliefde te zenden om de nodige maatregels te nemen en in alles te voorzien”. Verachtert waarschuwde Bauwens dat hij in geen geval het geld met de koerier mocht meegeven die hem de brief had bezorgd “want ik en betrouw hem zo veel niet, want hij en heeft niet veel te verliezen”.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “V”, brief van Verachtert aan Bauwens geschreven te Westerlo 31/03/1746.[/ref] Of Anthony Capitaine ook naar Westerlo werd uitgestuurd is onbekend.

Niet alleen Westerlo deed een beroep op Anthony die ondertussen beheerder was geworden van alle legervoorraden in Mechelen. Vanuit Leuven stuurde Denis Ryckaert op 24 april 1746 een ijlbode naar “Monsieur Cappityn, directeur de vivres à Malines”. Capitaine kreeg te horen dat: “ik (= Ryckaert) hier tot Leuven geen wagens van den hoofdmeier meer bekomen” kon. Wachten op een formeel bevel van de Raad van Financiën om wagens te vorderen zou tijd kosten maar “den dienst daar naar niet kunnende wachten ,want vandaag zal der nog haver te kort komen. Daarom bid (ik Ryckaert) U Edele van sito sito, kost dat kost voor geld of andersins, alhier wagens met haver en hooi te zenden. Zonder dat morgen moet alles mankeren. Daar om sult zo goed zijn, is het zake dat d’heer Bauwens daar niet en is, van hem dezen brief met een anderen bode sito over te zenden en hem meteen te expliceren hoe het met Uw Edele magazijn daar staat.” [ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “V”, brief van Ryckaert aan Bauwens geschreven te Lier 24/04/1746.[/ref]

Haver en hooi, de brandstof voor de cavalerie, waren ook op andere plaatsen dringend nodig. Vanuit Antwerpen gaf De Gotte op 4 mei 1746 aan “Monsieur Capitaine, commis des magasins de S. M. à Malines” opdracht dringend 250 wagens te bevrachten met hooi en haver.

De tijden waren onzeker en Anthony mocht de lading enkel en alleen uit handen geven op bevel van en in ruil voor “quittances des Sieurs Ippesiel, Durriez et Goffin, c’est a dire de l’un ou de l’autre de ces 3 et pas a d’autres.” “Vous tiendrez pour ces Messieurs un compte séparez”.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “G”, brief van De Gotte aan Capitaine geschreven te Antwerpen 4/05/1746.[/ref] Deze drie heren waren aangesteld “comme directeurs et inspecteurs général des dits chariots”. Het betrof drie naar het leger gedetacheerde ambtenaren die de kwaliteit en de hoeveelheid van de door de troepen ontvangen goederen nauwkeurig moesten nagaan om oplichting ten nadele van de regering te vermijden. Veel belangrijker was dat enkel en alleen de door hen uitgeschreven kwitanties later door de leveranciers aangeboden konden worden aan de schatkist voor uitbetaling. Wie zomaar goederen aan het leger leverde genoot deze staatswaarborg niet. Voor een privaat consortium gericht op winst zoals dat van Bauwens & co, een wereld van verschil.

De Gotte liet ook weten dat Anthony in Mechelen geen automatische bevoorrading meer mocht verwachten: “ni seigle (= rogge), ni foin (= hooi), ni avoine (= haver) a moins que vous me le demandiez. Vous aurez a me me faire connaitre affin de vous en dépêcher si besoin en est, autrement je ne vous en envoyerai plus”. “Je suppose aussi que Monsieur Bauwens vous aura ordonné de faire moudre (= malen) tous les grains et les laisser dans les sacs pour être transporter s’il est besoin”.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “G”, brief van De Gotte aan Capitaine geschreven te Antwerpen 4/05/1746.[/ref] De opdracht om alle graan en meel in de zakken te laten was natuurlijk met het oog op een eventuele evacuatie van de voorraden. Op 4 mei hield De Gotte er dus rekening mee dat Mechelen zou verloren gaan.

Mechelen situatie 1745, één jaar voor Anthony Capitaine er kortstondig “directeur de vivres” van het keizerlijk leger werd.

 

Op 5 mei 1746 werd Leuven door Franse troepen ingenomen, de 12de mei gevolgd door de val van Mechelen. Ondanks voorzorgsmaatregelen viel daarbij een belangrijke hoeveelheid voedsel in handen van de vijand. Bauwens zou bij het opmaken van zijn rekeningen later tot de vaststelling komen dat zijn Mechelse contactpersoon Goris niets wist over “de nomber van de vertels van de rogge die gij (= Bauwens) hebt moeten verlaten op de Ravenberghstraat (= waar het magazijn stond waar Anthony een tijd directeur was) en in het schip dat nog te lossen was met rogge en door de Fransen is gelost en bij malkanderen is geleid”. “Oorzaak (was) dat Capiteyn op de windmolens heeft doen malen” en Goris onvoldoende overzicht had kunnen houden over de beschikbare voorraden. Met het nodige voorbehoud schatte Goris dat er bij de val van Mechelen “2.800 à 2.900 vertelen”, goed voor 49.000 à 50.150 kg., rogge in Franse handen waren terechtgekomen. Goris wist ook te melden dat bij het malen van het graan er een tekort aan zakken was geweest om het meel in te doen. Een van de gevolgen was dat twee jaar later er in Mechelen nog iemand met een onbetaalde “rekening (zat) van in de veertig (gulden Brabants) van meelzakken die Capiteyn heeft doen maken”.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “G”, brief van Goris aan Bauwens geschreven te Mechelen 27/09/1747.[/ref]

Na Mechelen trok de hoofdmacht van het keizerlijk leger zich terug achter een waterlinie gevormd door de Rupel en de beide Neten. Om de vijandelijke opmars te vertragen werden de bruggen te Duffel en Walem in brand gestoken. Half mei lag Lier midden de frontlinie.[ref]BERGMAN Anton, “Geschiedenis der stad Lier”, Antwerpen 1873.[/ref] Anthony was reeds enige tijd ter plaatse en had De Gotte verzocht hem “encore quelques bateaux d’une espèce ou de l’autre” te sturen. Iets waar gevolg aan werd gegeven.

Op 4 mei 1746 kon de Gotte vanuit Antwerpen schrijven: “je viens déja d’expédier un bateau de foin sur Lierre ou j’ai envoyez Jean et Leandre” ter assistentie.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “G”, brief van De Gotte aan Bauwens geschreven te Antwerpen 4/05/1746.[/ref]

Het is tijdens die hectische dagen dat Anthony de 13de mei 1746, de dag na de val van Mechelen, vanuit Lier een brief schreef aan “Monsieur Bauwens, Entrepreneur Général pour les troupes de Sa Majesté Impérial et Royale présentement a l’armée”.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “C”, brief van Capitaine aan Bauwens geschreven te Lier dd. 13/05/1746. Het is de enige brief van Capitaine in dit archieffonds. De brief was gesloten met een rood lakzegel dat drie hanenkoppen toont. Het gaat niet om een familiewapen. Hetzelfde zegel vonden we immers terug op een brief dd. 5/04/1746 vanuit Lier geschreven door een zekere Jean Simon.[/ref] Een kort briefje, nauwelijks 100-tal woorden lang, in drie tijden geschreven, boordevol informatie over de toestand in Lier die dag:

– de stad beschikt over 50.000 rantsoenen hooi en 24.000 rantsoenen haver

– indien Bauwens extra hooi en haver wenst te sturen, dan kan dit want de stad is per boot bereikbaar en men heeft plaats genoeg

– de stad wordt beschermd door een bevriend legerkorps

– Anthony hoopt dat de weg naar Duffel open zal blijven

– in Duffel is men aan het werk om te kunnen lossen

 

Briefje aangevuld met:

– er zijn twee watermolens die voor ons (= de vennootschap van Bauwens) malen.[ref]Lier telde eeuwen lang vier watermolens. De Volmolen en Kerkhofmolen waren echter niet geschikt voor het malen van graan. De eerste diende tot het vollen van wollen stoffen, de tweede werd gebruikt om hout en stenen te zagen. Anthony Capitaine zal dus de Molmolens hebben gevorderd: twee watermolens (een graanmolen en een schorsmolen) ingebouwd in de Molpoort die de Nete overspande.[/ref]

– Anthony zal wachtposten aan de molens plaatsen om te beletten dat anderen ze zouden gebruiken

– het gerucht (van) Nottet moet fout zijn

– men was hier (Lier) verzekerd van 5.000 broden per dag

– hij schat dat er ca. 600 zakken graan in voorraad zijn

– men zal die met inzet van alle middelen laten malen

– aan (Paors ?) en Vandervinne heeft hij elk 50 dukaten gegeven om arbeiders te betalen dagelijks levert hij 15.000 rantsoenen hooi en haver.

 

Op de achterzijde extra toegevoegd:

– men was gestopt met het bouwen van (brood)ovens, maar indien Bauwens een andere mening was toegedaan diende hij dit te laten weten.

 

Lier werd de 13de mei dan wel beschut door een bevriend legerkorps, de vijandelijke troepen in de omgeving bezorgden de firma Bauwens & co allerlei logistieke problemen. Zo was een konvooi van 72 wagens afkomstig van Herentals en Zandhoven dat op 13 mei 1746 in Mechelen had moeten aankomen, door de val van de stad op drift geraakt “a cause que l’armée ennemie leurs ayant coupée la droite route, ils ont du faire un détoure assez grand pour se rendre a l’armée alliée” onder bevel van “le felt maréchal comte de Batthiany”.[ref]Veldmaarschalk graaf Karl Josef Batthyany (°Rechnitz 1697, +Wenen 1772) was een telg uit een oud Hongaars magnatengeslacht. Op 19-jarige leeftijd werd hij beroepsmilitair en vocht in tal van campagnes, onder andere verschillende keren tegen de Ottomanen. Hij werd regelmatig bevorderd en na verloop van tijd af en toe met diplomatieke missies belast. In 1746 werd hij naar de Oostenrijkse Nederlanden gestuurd als bevelhebber van de Oostenrijkse troepen. Het (theoretisch) opperbevel bleef in handen van landvoogd Karel van Lorreinen.[/ref] “Le 13 dudit mois de mai il était entré à Lierre en Brabant (waar Anthony toen zat) 17 des dit chariots qui y avaient été accepté par les inspecteurs et directeurs des finances a la déchargée des dit quartiers”. Twaalf wagens hadden de 13de mei Antwerpen weten te bereiken, de volgende dag kwamen daar nog eens 16 wagens voorgereden.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, nr. 43 requétes 1746-1767, verweerschrift dd. 20/12/1749 over incidenten tijdens de campagne van 1746.[/ref]

Maarschalk Karl Josef Batthyany (°Rechnitz 1697, +Wenen 1772), in mei 1746 bevelhebber van de keizerlijke troepen die dienden te beletten dat Lier, en de voedselvoorraden die Anthony Capitaine had aangelegd, in handen van de vijand viel. Het portret is van na 1749 want pas in dat jaar werd hij ridder in de Orde van het Gulden Vlies.

Brief van Anthony Capitaine, geschreven vanuit Lier dd. 13 mei 1746.

 

De twee watermolens waarover Anthony het de 13de mei had, waren twee dagen na zijn brief buiten gebruik. Joannes Vandervinne, een medewerker van Anthony, liet op 15 mei aan zijn patroon Bauwens weten dat “wat aangaat de molens, (die) en kunnen hier niet malen om reden dat ze (= de militairen) willen de stad inunderen” (= onder water zetten).[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “V”, brief van Vandervinne aan Bauwens geschreven te Lier 15/05/1746.[/ref] Het water van de Nete zou daarbij in de omliggende velden lopen in de hoop dat het de Franse opmars zou hinderen.

De Molpoort te Lier. De poort was in feite een in 1437 gebouwde verstrekte sluis waarmee in de zomer het water van de Nete kon opgehouden worden waardoor de rivier bevaarbaar bleef. Later werden er twee watermolens aan het complex toegevoegd/ingebouwd: een graanmolen en een schorsmolen. De graanmolen was ingeplant langs de stadskant, rechts van de poort. Het woonhuis van de molenaar bevond zich links van de poort. De doortocht in en uit de stad was voortaan slechts mogelijk voor voetgangers en kruiwagens daar de doorgang binnenin amper 90 cm. bedroeg. Het gedeelte met de graanmolen werd afgebroken in 1875, het resterende deel met de schorsmolen werd gesloopt in 1879. Het geheel werd vervolgens vervangen door een brug.

 

De dijken werden uiteindelijk niet doorgestoken en op 16 mei 1746 verlieten de keizerlijke troepen de stad. De volgende ochtend was Lier in handen van de “zwarte mannekens” zoals de soldaten van het Franse “regiment Lamorlière”[ref]Alexis Charles de Magallon, graaf de la Morlière (°Grenoble 1707, +Versailles 1799). Op 21-jarige leeftijd werd hij beroepsmilitair in het Franse leger. Op 16/10/1745 werd hij bevorderd tot kolonel van een nieuw infanterieregiment dat zijn naam kreeg. Het bestond uit 1.500 manschappen waarvan 1.000 te voet. Het was samengesteld uit 2 compagnieën van elk 50 grenadiers en 9 compagnieën van elk 100 fuseliers (= “geweerschutters”). Daarnaast telde het regiment ook 500 dragonders te paard verdeeld over 10 compagnieën. Nadat het regiment op 16/05/1746 Lier had ingenomen (en Anthony Capitaine had doen vluchten), zou het in juli 1746 Gent belegeren. In 1762 werd Alexis Charles bevorderd tot luitenant-generaal.[/ref] werden genoemd.[ref]BERGMAN Anton, “Geschiedenis der stad Lier”, Antwerpen 1873.[/ref] Nog een dag later, de 18de mei, deed koning Lodewijk XV zijn intrede in Lier, om de 19de verder op te rukken naar Boechout.

Uiteindelijk viel op 4 juni 1746 ook Antwerpen in Franse handen, gevolgd door Bergen-op-Zoom. Het keizerlijk leger was ondertussen op Breda teruggevallen.

Alexis Charles de Magallon, graaf de la Morlière (°Grenoble 1707, +Versailles 1799). Met zijn infanterieregiment nam hij Lier in op 16/05/1746.

Een fuselier (= “geweerschutter”) van het regiment de la Morlière dat op 16/05/1746 Lier veroverde. Ze kregen in Lier de bijnaam “zwarte mannekens” wat verwijst naar hun uniform: “habit bruns, paremens, collet, veste et culotte demy écarlate, brandebourgs de laine même couleur, guêtres de coutil noir, bonnet noir bordé de laine blanche. Leurs armes sont fusil, bayonnette et sabre garni d’acier”.[ref]Bibliothèque national de France.[/ref]

 

Anthony was de terugtrekkende troepen naar Breda gevolgd, maar vond het toen welletjes. Vanuit Mechelen schreef een zekere Goris op 19 juni 1746 aan Bauwens: “Capeteyn die is hier gepasseerd naar Brussel, zo hij zegt om aldaar zijn rekening gaan op te stellen en dan weder naar Breda te keren”. Tijdens zijn passage door Mechelen had hij handelaar Goris gedeeltelijk betaald, maar “zo hij mij (= Goris) schuldig is gebleven 18 dukaten, zo verzoek U Edele van die aan hem te korten”.[ref]ARAB, archief Egide Bauwens, correspondentie “G”, brief van Goris aan Bauwens geschreven te Mechelen 19/06/1746.[/ref]

De uitleg die Anthony aan Goris gaf is weinig geloofwaardig. Waarom was het nodig om speciaal vanuit Breda naar het bezette Brussel te reizen om er rekeningen op te maken en vervolgens terug naar Breda te reizen. Bovendien zat Bauwens, voor wie de rekeningen bedoeld waren, toen zelf in Breda bij het leger. Waarschijnlijk wou Anthony gewoon zijn vrouw en kinderen vervoegen die in Brussel waren achtergebleven.

 

Via genealogie op zoek naar geld

Terug in Brussel besloot Anthony zich in de familiegeschiedenis van zijn echtgenote te verdiepen. Op basis van oude testamenten en het in kaart brengen van uitgestorven familietakken was Anthony na wat genealogisch studiewerk van mening dat zijn vrouw een erfenis was misgelopen. Augustus 1746 kaartte hij in een rekwest aan de Raad van Brabant de zaak aan.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 3.242 gezegelde brieven juli-december 1746.[/ref]

Anthony stelde dat “Jan Vanden Ven ende Ide Van Tilbourg”,[ref]Jan Vande Ven (°’s Hertogenbosch, Nederland voor 1595, +Leuven 9/1655). Begraven in Geetbets op 23/09/1655. Ging in 1610 aan de universiteit van Leuven studeren waar hij licentiaat in de rechten werd. In 1622-1626 was hij schepen van ’s Hertogenbosch. In 1623 huwde hij met Ida Van Tilborch/Van Tilborgh/Van Tilburg (begraven in Geetbets 22/12/1654). Van 1630 tot 1635 was hij schepen en/of burgemeester van Breda. Was in 1637 één van de onderhandelaars die de overgave van Breda aan de verenigde Provincies regelden. Hij bleef katholiek en trouw aan de Spaanse kroon waardoor hij Breda diende te verlaten. Hij vestigde zich in 1638 in Leuven waar hij voor de Staten van Brabant ontvanger-generaal werd van het fiscaal kwartier Leuven.[/ref] de bijna een eeuw eerder overleden overgrootouders van zijn vrouw, hun erfenis voor versnippering hadden willen behoeden.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 7.366 verbalen raadsheer Vaes, 1747.[/ref] In hun testamenten was daarom bepaald dat telkens een kind of kleinkind kinderloos zou komen te overlijden, het erfdeel afkomstig van het echtpaar Vande Ven – Van Tilbourg naar de familie van oorsprong diende terug te keren. Het zou dan via “substitutie tot den derden val” toevallen aan het meest verwante familielid dat ook afstamde van het echtpaar Vande Ven – Van Tilbourg.

Uit het onderzoek van Anthony was gebleken dat één van de zonen van het echtpaar[ref]De naam van die zoon liet Anthony Capitaine in zijn rekwest onvermeld. Het ging om jonker Jean François Vande Ven (°’s Hertogenbosch na 1629, +Geetsbets 17/08/1678), voormalig “auditeur de guerre“.[/ref] was “getrouwd geweest met Susanna Theresia Stockmans dewelke geprocreeerd hebbende gehad ene dochter Adriana Glaphira Vande Ven”. Deze dochter, een enig kind, was na haar vader overleden, maar voor haar moeder. Adriana’s erfenis was dus aan haar moeder toegevallen. Na het overlijden van Suzanna Stockmans (na 16/09/1727) was haar nalatenschap verdeeld binnen de familie Stockmans en via vrouwelijke lijn bij de kinderen Heymans terechtgekomen. Dit had volgens Anthony, die decennia na de feiten zijn rekwest schreef, nooit mogen gebeuren.

Anthony was van mening dat de bezittingen die Adriana Vande Ven van haar vader had geërfd, niet aan haar moeder hadden mogen toevallen, maar aan haar paternele verwanten: enerzijds Ida Cornelia Vande Ven en anderzijds Philippina Clara Reynbouts (+Brussel 18/11/1733), elk voor de helft. Omdat Anthony’s schoonmoeder overleden was, diende haar erfdeel dus aan haar dochter Theresia Moreau te worden overgedragen en wel onmiddellijk.

Aanhef van een rekwest (dd. 12/08/1746) vanwege Anthonius Capitaine met een overzicht van de voorouders van zijn echtgenote Theresia Clara Jacoba Moreau in vrouwelijke lijn. Ze was de “dochter van Francois Desiré Moreau ende Philipina Clara Ferdinande Reynbout dewelcke dochter was van Jan Jaspar Reynbout ende van Marie Ide Vande Ven, dochter van Jan Vande Ven, in syn leven raaedt ende rentmeester-generael der heeren Staeten van Brabant int quartier van loven, ende Ide Van Tilbourgh”. Deze waren “heere ende vrouwe van Bets” (= Geetbets).

 

Dit was een nogal ongenuanceerde eis en bovendien slecht onderbouwd want Anthony had enkele zaken (bewust?) over het hoofd gezien. Al snel wist de tegenpartij een notariële akte uit 1727 voor te leggen waarbij schoonmoeder Philippina Reynbouts afstand deed van haar erfrecht op de nalatenschap van wijlen haar nicht Adriana Glaphira Vande Ven in ruil voor een lijfrente van ca. 195 gulden/jaar.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Francois Vandeneede notaris te Brussel, akte dd. 7/11/1727.[/ref] Anthony’s verzoekschrift werd door de rechtbank dan ook als “pure frivoliteit” van de hand gewezen en op 20 februari 1747 “niet gefondeerd noch ontfankbaar” bevonden. Bijkomend werd hij veroordeeld tot het betalen van de gerechtskosten en van de 49 gulden 18 stuiver die de tegenpartij had uitgegeven voor het betekenen van stukken, het maken van officiële afschriften, het loon van hun advocaat, enz.[ref]RAAnd, Raad van Brabant secretariaten, nr. 5.782, vonnissen 1747, januari-april. Zaak tussen “Anthonis Capitaine uxuris Theresia Clara Moreau” en “M. T. en J. Heymans gedaegde ende vrouwe Ida Cornelia Vande Ven weduwe van M.F. de Chaignon, heere van La Chapelle”.[/ref]

Vreemd is dat niemand er op wees dat hij volledig ten onrechte zijn vrouw als enige erfgename van haar moeder naar voor had geschoven. Theresia Moreau had immers twee (inmiddels overleden) broers en twee zussen en via hen verschillende neven en nichten. Had Anthony echt gedacht dat hij de zaak kon winnen? Had de zoektocht naar extra inkomsten hem de rede uit het oog doen verliezen? Een in het nauw gedreven kat maakt nu eenmaal vreemde sprongen en Anthony zat andermaal financieel hopeloos in het nauw.

[ref]versie 2018[/ref]