Na acht maanden dienst in Tienen ontving men er op 12 november 1738 het bericht dat hun brigadier Capitaine werd overgeplaatst naar Turnhout om er de mobiele brigade te leiden. Twee dagen later kon men reeds melden dat hij uit Tienen was vertrokken. Dit houdt in dat Theresia Moreau op minder dan twee dagen tijd haar huishouden diende op te doeken, inpakken en opladen op een kar.
Dit lijkt weinig realistisch (hopen we voor haar). Waarschijnlijk vertrok Anthony eerst en kwam zijn echtgenote met de kinderen achter.
In Turnhout had de tijd niet stilgestaan, of net wel. De vroegere hoofdontvanger Lombaert was overleden en vervangen door Tombelle. Een neef van Lombaert was aangesteld tot nieuwe hoofdcontroleur. Het trio Le Hardy – Capitaine – Louette had geruime tijd in andere departementen gewerkt, dus had alles en iedereen in Turnhout tijd gehad om af te koelen. Desondanks bleef het een douanepost waar de sfeer slecht was. Brigadier Wouters, in wiens plaats Anthony nu werd aangesteld, had men moeten doorschuiven naar Hoogstraten omdat hij verwikkeld was in een fraudegeval met paarden “vieu stile de Lombaert”. Ook over Le Hardy, die sinds juni 1738 terug in het departement aan de slag was, waren er opnieuw klachten. Hij bleef zich zeer arrogant gedragen en zorgde voor allerhande problemen. De nieuwe hoofdcontroleur had zich al over Le Hardy beklaagd maar door Brussel om advies gevraagd was de nieuwe hoofdontvanger van mening dat “la raison qu’il s’en plaint est qu’il y a encore une ancienne haine a cause des affaires de son cousin Lombaert”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.860 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1738-1740, brieven 23/06/1738, 30/10/1738 en 12/11/1738.[/ref]
De hernieuwde samenwerking tussen Le Hardy en Capitaine, nu alle twee brigadiers, zorgde terug voor een klacht. Op 23 februari 1739 had het duo samen met drie gardes in de omgeving van Lier een kar voor onderzoek aangehouden. De voerman vond dat hij daarbij te ruw was behandeld, al is zijn verklaring even goed een illustratie van de ijver van de douaniers. Ze hadden niet enkel de kar doorzocht, maar ook in zijn “reiszak (…) en in de zakken van de klederen” gekeken. Gelet op het “grouwelijk weder van regen, sneeuw, wind en hagel” had de voerman de gardes “verzocht om de visite te willen (doen) onder ’t dak van ‘t eerste daarbij gelegen huizing”. Tevergeefs want ze hadden “gerefuseerd continuerende alzo het doen van hunne visite op het vlakke veld in voorschreven grouwelijk weder tot grote schade” van de lading want “visiterende van stuk tot stuk en van pak tot pak, trekkende de brieven en adressen van die pakken”. De voerman had “ook gezien dat een der zelve garden hebben geopend en het couvert gescheurd van een pacxken t’gene moest besteld worden aan de heer Base.? raad ordinaris van zijne Majesteits Souvereine Rade van Brabant tot Brussel”.[ref]RABW, oud notariaat, archief Joannes Baptista Van Gastel notaris te Turnhout, nr. 5.490 akten 1739-1740, akte nr. 4.[/ref] Een reactie bleef uit.
Douaniers konden in Turnhout tamelijk straffeloos om het even wat doen gezien hun oversten, de twee nieuwe hoofdofficieren, net zoals hun voorgangers onderling in een vete waren verwikkeld. Het duurde dan ook niet lang of Anthony werd erbij betrokken. Sinds 26 februari 1739 was hij in opdracht van hoofdontvanger Tombelle, diens kasboeken en registers verschillende keren ter controle gaan aanbieden aan de hoofdcontroleur. Telkens keerde Anthony met de registers onverrichter zake terug want de hoofdcontroleur was sinds twee maanden niet meer op het bureau verschenen en weigerde stelselmatig de kasboeken bij hem thuis in ontvangst te nemen, of ze na te kijken.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.860 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1738-1740, stuk dd. 17/03/1739.[/ref] Het getouwtrek tussen ontvanger en controleur bleef geruime tijd aanslepen.
Toen de kasboeken uiteindelijk toch werden gecontroleerd, werden allerlei zaken betwist. Anthony, als brigadier de hoogste in rang van het personeel te velde, werd door Brussel om inlichtingen gevraagd. Op 7 september 1739 getuigde hij onder eed ten gunste van Tombelle die zijn uitgaven voor kaarsen en brandhout betwist zag door de controleur. Anthony betoogde dat Turnhout een drukke douanepost was, waar vaak avondwerk nodig was om het werk afgehandeld te krijgen. Ook werd er ‘s morgens soms voor zonsopgang reeds schrijfwerk verricht. Het kwam dus inderdaad regelmatig voor dat er 7 à 8 kaarsen per dag werden opgebruikt. En natuurlijk hadden deze lange werkdagen ook een invloed op het verbruik van brandhout. De controleur was trouwens slecht geplaatst om hierover uitspraken te doen, want die verscheen slechts zelden op het comptoir wist Anthony nog te melden.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.860 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1738-1740, verklaring 7/09/1739.[/ref]
De verhouding tussen de hoofdofficieren en Anthony verliep evenmin rimpelloos. Op 9 november 1740 was de maat vol, nam hij de ganzenveer ter hand en richtte zich met een in vlot Frans geschreven brief tot de heren van de Raad van Financiën. De hoofdofficieren “prétendent que les captures des grains qui se font, doivent être répartie; un tiers au profit de Sa Majesté, le second pour eux et le restant pour les exploiteurs” (= de admodiateurs). Anthony, die zich opwierp als woordvoerder van het lagere personeel. was het met die zienswijze niet eens en verwees (als eenvoudige brigadier!) moeiteloos naar het “placcat du 15 8bre dernier articles 11 et 7” dat stelde dat 1/3 van de opbrengst van het in beslag genomen graan diende verdeeld te worden “au profit des gens des loi, officiers des lieux et employées”. Kortom, niet enkel de hoofdofficieren hadden recht op een deel van het prijsgeld, ook de gewone douaniers. Hij had het er met zijn oversten al over gehad, maar die “retiennent par force leur tiers”. Ze beweerden dat de gewone “employées” enkel in aanmerking kwamen voor een aandeel van de opbrengst als ook “gens des loy” (= de douanerechter) bij de zaak betrokken waren. Dus de drie soorten douanepersoneel die in het reglement werden vernoemd. Bij sommige zaken kwam er echter geen douanerechter aan te pas, maar werd de zaak met een administratieve boete geregeld of was het de eigenaar van de in beslag genomen goederen die alles zelf terug inkocht. Omdat er in die gevallen van “gens des loi” geen sprake was, verviel volgens de hoofdofficieren de klacht waar Anthony het over had en was het volledige 1/3 van de opbrengst enkel voor de officieren. Anthony vond deze interpretatie van de regels spitsvondig, maar “un pauvre pretext”.
Hij vroeg de Raad in Brussel wat hun interpretatie was en gaf hen in één moeite door de verzekering dat indien hij gelijk kreeg hij “ne manquerez pas (…) d’ exécuter ponctuellement les ordres que vos Seigneurs illustres voudront bien m’envoyer”. Om te illustreren dat douaniers te velde best wel een aandeel verdienden in de opbrengst van wat ze in beslag namen wees Anthony op de risico’s die ze liepen bij het onderscheppen van smokkelaars. “La sortie (van de smokkelaars) se fait de nuit et du monde bien armée avec souvent 12 – 14 hommes armée avec 3 ou 4 charrettes”. “Il ni a pas de semaine que nous ne veillons 3 a 4 nuits pour les surprendre”. De douaniers deden echter hun plicht. Zo verwees hij naar de collega’s van Hoogstraten die de avond voor Allerheiligen drie karren in beslag hadden genomen ondanks dat deze vergezeld en verdedigd werden door twaalf gewapende mannen.
De Raad in Brussel mocht niet het onmogelijke verlangen van het voetvolk schreef Anthony: “il serait bien rude pour nous de nous exposer nuit et jour au péril de notre vie et cella pour faire bouillir la marmite des principaux” (= de hoofdofficieren). Anthony kon het niet laten dit laatste nog eens extra te benadrukken. Was er geen spreekwoord dat zei “les grands poissons mangent le petits”? Een vangst zoals gedaan door de collega’s van Hoogstraten was Capitaines eigen brigade nog niet gelukt want deze was “fort faible (en) étant a trois nous ne pouvons jamais occuper qu’un poste”. Indien hij over een man meer zou beschikken “il me parait que je pourrait plus facilement empêcher les dites sorties” (= smokkeltochten) door met duo’s te werken. Hij had ook al iemand in gedachten. Hij wees de Raad op “les services de mon fils ainé qui a présentement l’age de 22 ans passé”. Deze was niet zonder ervaring gezien “près de huit mois qu’il fait le service de temps en temps avec nous”. Het extra inkomen zou bovendien meer dan welkom zijn want Anthony was “un homme chargé de famille” en “le garçon pourrait me soulager étant en emploi”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.860 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1738-1740, brief dd. 9/11/1740.[/ref]
Hoe het met de verdeling van het prijsgeld afliep is onbekend. Anthony’s vraag om zijn oudste zoon Arnoldus in dienst te nemen werd wel gehonoreerd, maar niet zoals hij het had bedoeld. De 22-jarige jongeman werd aangeworven als garde, echter niet ter versterking van zijn vaders brigade in Turnhout. Arnoldus’ eerste standplaats werd de douanebrigade Oostende.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.130 inspectieverslagen diverse douanedepartementen, 1758-1762, rapport dd. 21/05/1758 departement Nieuwpoort.[/ref] In Turnhout kwam er geen vierde man bij.
De pot had de ketel verweten
Anthony’s opmerkingen over “faire bouillir la marmite des principaux” en “grands poissons mangent le petits” waren bij zijn oversten in Turnhout in het verkeerde keelgat geschoten. Uitzonderlijk eendrachtig beten ze van zich af. Hun brief van 4 december 1740 was én schamper én bijtend toen ze de puntjes op de spreekwoordelijke “i” zetten om aan te tonen “combien ce fameux brigadier fait bouillir nos marmites”.
Van 23 juni tot 22 november 1740 had brigadier Capitaine met zijn brigade geldige inbeslagnames gedaan voor een totaal bedrag van amper 66 gulden 16 stuiver Brabants. Na aftrek van de onkosten hadden hoofdontvanger en hoofdcontroleur daar elk 9 gulden 7 stuiver en 6 duiten aan overgehouden. Een aalmoes over een periode van vijf maanden. Anderzijds hadden ze samen niet minder dan 600 gulden moeten uitgeven als gevolg van schadevergoedingen veroorzaakt door onterechte inbeslagnames door Anthony en zijn brigade, “pour le payement des quelles nous nous trouvons obligez de vendre ou engagez (= belenen) une partie de nos biens. Si il fait souvent bouillir nos marmite de la sorte, nous serons obligez de les envoyez bouillir a l’hôpital” (= armenhuis). Wat de schadeclaims betrof, “il (= Capitaine) s’embarras fort peu du payement des frais et se contente d’envoyez les parties d’une air de maitre absolu vers nous pour que nous ayons a payer les frais”.
De beschuldiging dat grote vissen de kleintjes opaten? “Nous croyons qu’il dit vrai en partie et nous y adjointont qu’il mangent bien aussi les grands. Nous croyons aussi qu’il entend de parler de lui meme, qui étant le plus grands (poisson) de tous le département.” Trouwens “Dieu sait si Sa Majesté est exempte de la morsure (= de beet) de ses dents, car il est tellement despotique dans ce département qu’il n’y a pas un officier qui oserait découvoir son manoeuvre”.[ref]ARAB, Raad van Financiën, nr. 6.860 correspondance du conseil avec le département Turnhout 1738-1740, brief dd. 4/12/1740.[/ref] Een insinuatie die ze op het einde van hun brief nog eens herhaalden.
[ref]versie 2018[/ref]