Wanneer Arnout juist in Brussel terecht kwam is onbekend, maar het was ruim voor 3 oktober 1678 want die dag huwde hij in de Brusselse parochie van Sint-Jacob-op-Koudenberg als 25-jarige met de 21-jarige (Marie) Joanna Catharina Tacqué (°Brussel OLV-ter-Kapelle 8/11/1656, +Schelle 23/04/1713).[ref]RAL, Brussel parochie Sint-Jacob-op-Koudenberg, huwelijksregister. Huwelijksgetuigen waren Josepho Baya en (koster) Hermano de Becker.[/ref] Dochter van Georges Tacqué / Jacqué en een Lucia (familienaam onbekend). Hoewel geboren in Brussel, had de bruid ook Henegouwse wortels. Haar vader, een oud militair, was geboren in Bruyelle (nu een deelgemeente van Antoing) en bezat er tot 1686 onroerend goed.
Huidige kerk van Sint-Jacob-op-Koudenberg te Brussel, gebouwd in 1776-1787 op de restanten van de gesloopte kerk.
Negen jaar bleef het gezin Capitaine – Tacqué in Brussel wonen waar vijf kinderen werden gedoopt. Vier in de parochie Sint-Jacob-op-Koudenberg, één in de parochie OLV-ter-Kapelle. Een indicatie dat het gezin in de Hofwijk, woonde.[ref]De Hofwijk was samengesteld uit: Hofwijk, Magdalenawijk, Guldenstraatwijk en Ruisbroekwijk.[/ref]
“Rue du Jeu de Paulme”
Het gezin Capitaine – Tacqué woonde inderdaad in de Hofwijk, onderdeel van de parochie Sint-Jacob-op-Koudenberg. Op 14 augustus 1680 ondertekende gezinshoofd Arnould een huurcontract voor een “maison située la Rue du Jeu de Paulme en cette ditte ville”.[ref]RAV, notariaat DU TRIEU Charles Du Trieu (Brussel 1664 – 1711), akte dd. 14/08/1680.[/ref] Het contract zou op 1 september starten en tot dan werd het bewoond door de eigenaar-verhuurder “Charles De Mellin, archer garde de corps de sa majesté”. Het werd gesloten voor een termijn van negen jaar en de huur bedroeg 112 gulden per jaar, betaalbaar in termijnen van drie maanden.
De “Rue du Jeu de Paulme”, nu gekend als Impasse de Borgendael = Borgendaalgang,[ref]Alle huizen in de Borgendaalgang zijn sinds 1860 gesloopt en het is nu een steegje tussen het Koninklijk paleis en de kerk van Sint-Jacob-op-Koudenberg afgesloten met een poort op het Koningsplein.[/ref] lag naast de kerk van Sint-Jacob-op-Koudenberg. Dat Arnout net daar een huis huurde was geen toeval want aan de andere zijde van de kerk lag het Brusselse stadspaleis van de adellijke familie van Egmont bij wie Arnout sinds enige jaren in dienst was.
Waarschijnlijk had Arnout met zijn gezin aanvankelijk enkele dienstvertrekken in het grote “Hôtel van Egmont” ter beschikking gehad maar Philips-Lodewijk 9de graaf van Egmont was in de zomer van 1680 naar Sardinië vertrokken waar hij door de Spaanse koning tot onderkoning was benoemd. Omdat onbekend was hoelang hij de functie zou uitoefenen had men in mei 1680 een groot deel van de inboedel van het Brusselse stadspaleis openbaar verkocht. Bivakkeren in een ontmanteld gebouw zal voor het gezin Capitaine geen optie zijn geweest, vandaar de huur van een woning in de omgeving.
De 28-jarige Arnout was immers niet van plan, of niet gevraagd, om de graaf en gravin naar Sardinië te vergezellen. Hij bleef in Brussel én in dienst van de uitgebreide familie van Egmont en hun verwanten die in het kleine “Hôtel van Egmont” woonden. Dat Arnout een huurcontract voor negen jaar tekende is in elk geval een indicatie dat hij zich over zijn betrekking geen zorgen maakte.
Negen jaar bleef het gezin Capitaine – Tacqué in Brussel wonen waar vijf kinderen werden gedoopt. Vier in de parochie Sint-Jacob-op-Koudenberg, één in de parochie OLV-ter-Kapelle. Een indicatie dat het gezin ofwel in de Hofwijk, ofwel in de Hoogstraatwijk woonde.[ref]De Hofwijk was samengesteld uit: Hofwijk, Magdalenawijk, Guldenstraatwijk en Ruisbroekwijk. De Hoogstraatwijk was samengesteld uit: Zavelwijk, Kapellewijk, Sint-Gilijnswijk, Sint-Pieterswijk.[/ref]
In dienst van de graaf van Egmont
Arnouts derde kind, Maria Ludovica Capitaine (°Brussel 18/06/1683), kreeg vooraanstaande doopouders. Peter was de 17-jarige Louis-Ernest, 10de graaf van Egmont[ref]Sinds 1682 was Lodewijk Ernst van Egmont (°1666, +Brussel 17/09/1693) de titelvoerende graaf in opvolging van zijn vader Philippe (+Cagliari, Italië 16/03/1682). Na het kinderloos overlijden van Lodewijk Ernst ging de titel over op zijn broer Procope Frans van Egmont (+Fraga, Catalonië 16/09/1707).[/ref] die zich bij de doopvont liet vertegenwoordigen door Anthonius Brabant, een licentiaat in de rechten en “intendant van de goederen & erflanden van zijne excellentie den heer Grave van Egmont”. Doopmeter van het kind was de 22-jarige Maria Angelica gravin van Egmont, een zus van Louis-Ernest, die vertegenwoordigd werd door Maria Magdalena Mortier.[ref]Marie Claire Angeline, gravin van Egmont (+1714), huwde in 1695 met Nicolas de Pignatelli, hertog van Bisaccia en generaal van de artillerie van het koninkrijk Napels.[/ref]
In de onmiddellijke omgeving van Sint-Jacob-op-Koudenberg stond het prestigieus stadspaleis van de familie van Egmont. Mogelijk had het gezin Capitaine er de beschikking over één of meerdere kamers want Arnout was bij deze adellijke familie in dienst.
Welke functie hij in 1683 binnen het grafelijk huishouden had is onbekend, maar eind 1686 was de ondertussen 34-jarige Arnout “valet de pied” van de graaf. Zo staat het in een notariële akte van 9 december 1686 waarbij (schoon)vader Georges Tacqué “pour l’affection particulière et amour qu’il porte a Jenne Catherine Tacqué sa fille, épouse d’ Ernould Capitaine, valet de pied au service de son Eminence Monseigneur le Comte d’Egmont, et aux enfants que ladite Marie Jenne Catherine a de son mariage” vrijwillig en zonder voorwaarden afstand deed van “un fief ample[ref]Een “fief ample” (= “fief simple”) was de tegenhanger van een “fief lige”. Oorspronkelijk waren alle lenen “lige” wat inhield dat men de leenheer persoonlijk militaire bijstand diende te verlenen. De verplichtingen bij een “fief ample” waren meestal louter financieel, dus “moderner”.[/ref] gisant Bruielle (= Bruyelle) et relevant de la cour d’ (Jocluy ?)”. Het leen bestond uit een half oud bunder[ref]Een oud bunder stond gelijk met 350 roeden, een gewoon bunder met 400 roeden.[/ref] met daarop een huis, stallingen, tuin en boomgaard. Het grensde aan bezittingen van de erfgenamen Bargiban(t) en aan een terrein dat toebehoorde aan de armentafel van de parochie.[ref]RAAnd, oud notariaat, archief Henry Francois Desgreck notaris te Brussel, akte dd. 9/12/1686.[/ref]
Handtekening van Arnold Capitaine en het “marcq” van schoonvader Georgo Tacqué dd. 9 december 1686.
Wanneer, waar en in welke functie Arnout in dienst trad van de adellijke familie van Egmont is niet bekend, al is er wel een plausibel scenario hoe de vork aan de steel zou kunnen zitten.
Van oudsher had het graafschap Henegouwen 12 “fiefs de pairie” geteld. Dit waren een soort feodale superlenen die de houder tot persoonlijke raadgever en bijna evenwaardig maakten aan de vorst. “Pairschap” stond gelijk aan absolute topadel. In de periode dat Arnout Capitaine in Henegouwen werd gedoopt (1652) en opgroeide bezat de familie van Egmont niet minder dan vier van die “fiefs de pairie”: Chièvres, la Longueville, Rebaix en Lens. Elk van die superlenen was samengesteld uit verschillende heerlijkheden. Behalve de imposante kastelen van Herchies en Chièvres bezat de familie van Egmont in zowel Frans als Spaans Henegouwen dus honderden boerderijen, huizen, wind- en watermolens, steengroeves, percelen land, jachtgebieden, bossen, visvijvers en allerhande heerlijke rechten en voorrechten.
Om alles te beheren had de familie van Egmont een pak personeel nodig. Gaande van schouten, rentmeesters, baljuws, jachtopzichters, klerken, …. tot staljongens, koehoeders en keukenhulpen. Werd Arnout op een onbekend ogenblik voor één van deze betrekkingen aangeworven? Eventueel op voorspraak van zijn dooppeter Arnout Blondeau?
Arnout Blondeau had immers een oom: Arnoud Cuvelier. Deze was in 1647 in dienst getreden van gravin Marie Marguerite de Berlaymont (+Brussel 17/03/1654) als “dépensier” en “intendant”.[ref]ARAB, Conseil d’Etat de Régence nr. 442 affaires de justices civiles, pièces de procédure juillet-décembre 1710. Dossier betreffende een rechtszaak tussen enerzijds wijlen Arnoud Cuvelier en zijn neef Arnout Blondeau en anderzijds de opéénvolgende graven van Egmont.[/ref] Na verloop van tijd had hij ook voor haar echtgenoot gewerkt met wie ze sinds 1621 was gehuwd: Louis 8ste graaf van Egmont, prins van Gavere, baron van Zottegem (1596 – 1654). Na hun overlijden was Cuvelier in dienst gebleven van hun zoon: Philippe 9de graaf van Egmont, prins van Gavere, baron van Zottegem (1623 – 1682). Gedurende de laatste jaren van zijn leven werd de kinderloze Cuvelier bij zijn administratie geholpen door neef Arnout Blondeau. Het is dus niet onmogelijk dat de jonge Arnout Capitaine bij de familie van Egmont terecht kwam op voorspraak van zijn dooppeter en na verloop van tijd opdracht kreeg om naar Brussel te verhuizen.
Dit alles is louter een hypothese. Niet alleen speelt het bombardement en afbranden in mei 1940 van het rijksarchief te Mons ons parten. Bovendien verdween ook het eigen archief van de familie van Egmont. Het is bekend dat de opeenvolgende graven het overgrote deel van hun archief centraal in hun Brussels stadspaleis bewaarden waar hun administratieve staf het gemakkelijk kon raadplegen. Dit was zeker het geval tot 1758. Dat jaar werd het Egmontpaleis echter verkocht aan de hertogelijke familie van Arenberg. Wat er toen met het Egmontarchief gebeurde, weet sindsdien niemand.[ref]NAZET Jacques, “Inventaire d’archives de la famille d’Egmont-Pignatelli concernant la terre et pairie de Lens (Hainaut) (conservées aux Archives départementales de la Somme à Amiens) XIIIe-XVIIIe siècles”.[/ref] Enkel het archief van het “fief de pairie Lens” bleef tot op heden bewaard omdat het zich niet in Brussel, maar op het kasteel van Herchies bevond.
[ref]versie2018[/ref[]