In 1795 verliet hij, 12 à 13 jaar oud, zijn geboortestad Oostende en verhuisde naar het Oost-Vlaamse Zeveneken. Hij ging er inwonen bij grootmoeder Marianna Willems (°Oostende 1725, +Zeveneken 6/04/1802) en haar tweede veel jongere echtgenoot Willem Manders (°Deurne, meierij ‘s-Hertogen-bosch Nederland 2/02/1743, +na juli 1804).[ref]RAG, Scheldedepartement, nr. 2.675/5 bevolkingstelling Zeveneken, 2 registers 1795 en 1797 (?)[/ref] Mogelijk liet grootmoeder Willems haar kleinzoon overkomen om het gezin van haar zoon financieel wat te ontlasten. Franciscus’ ouders, oudere broer en zus bleven in Oostende wonen. Of Franciscus zijn ouders na 1795 ooit nog heeft teruggezien is een open vraag.
Het huis waar hij ging wonen stond in het centrum van Zeveneken in de “Dorpstraete”, het stuk van de Antwerpsesteenweg dat door de dorpskom liep. Het was een bescheiden “stenen huis van een statie” dat in 1785 door stiefgrootvader Willem Manders was gebouwd op een stuk grond dat aan de straatzijde 2,5 roeden breed was. Het stond tussen enerzijds het huis van “Jacobus Antonius Dierick, licentiaat in de medicijnen tot Seveneecken ende Joffr. Marie Jacoba Reyniers zijn huisvrouwe” en anderzijds de woning van “Francies Penne”.
Bij de aankoop van het perceel waren er Manders in 1785 strikte voorwaarden opgelegd:[ref]RAG, Leenhof Sint-Baafs, nr. 864 register van wettelijke passeringen 1785, folio 131 verso, dd. 10/05/1785.[/ref]
– “zijn te bouwen huis zou (hij) moeten stellen op het allignement (= het verlengde) van den huize van den verkoper en het gonne van Francies Penne”
– “geen vensters of tochtgaten en zal (hij) vermogen te maken in den westgevel van zijn te bouwen huis nochte gene pannen met glas leggen al den zuidkant”
– op de “verkochten grond maar en zal mogen bouwen een stenen huis van één statie en nooit in het zelve houden doen of laten houden herberg of kantine van wijn, bier, brandewijn of liqeuren”
– “niet zal mogen planten enige opgaande bomen binnen de tien voeten Gentsche landmate van d’erfve van den verkopers tenzij enige fruitboomkens tegen den muur en deze niet hoger laten wassen als den voorzeiden muur”
– “zal moeten gedogen de reparatien die zouden moeten gebeuren aan den scheidmuur langst zijnen kant en den zelven nooit mogen beschadigen door den drup van pannen ofte daken”
– “de separatie van den oost ende zuidkant van den verkopers grond (zou met) een levende haag ten gemeende koste” moeten gebeuren.
Minstens één van deze voorwaarden werd na verloop van tijd niet meer nageleefd want Manders vormde de woning toch om tot een café. Tot 1795 stond hij in Zeveneken ingeschreven als gewone “tisserant”, daarna als “herbergier” (1797), “tavernier” (1800) en “cabaretier” (1802).[ref]RAG, Scheldedepartement, nr. 2.675/5 bevolkingstelling Zeveneken, 2 registers 1795 en 1797 (?).[/ref][ref]RAG, Scheldedepartement, nr. 2.713/1 bevolkingsregister Zeveneken, 30 pluvoise jaar VIII (= 19/02/1800).[/ref]
De verhuis naar Zeveneken was voor Franciscus ongetwijfeld een cultuurschok. Zijn enig nabije familielid was voortaan een 70-jarige grootmoeder en haar echtgenoot. Van de drukke internationale havenstad Oostende kwam hij terecht in een klein doods plattelandsdorp van ca. 1.640 inwoners.[ref]RAG, Kasselrij Oudburg, nr. 144 volkstellingen per parochie van de kasselrij 1792, telling 19/12/1792.[/ref] Duinen en weidse zee werden ingeruild voor eentonige velden en een steenweg die Antwerpen en Gent met elkaar verbond.
In het centrum van het dorp stonden de enige twee herbergen met gelagzaal en paardenstallen die Zeveneken rijk was: “De Dry Ringen” en “De Dry Koningen”.[ref]RAG, Kasselrij Oudburg, nr. 146 lijsten van herbergen in de kasselrij 1793.[/ref] Voor de rest waren er verspreid in de gemeente nog een vijftal “canteyniers” die als bijverdienste in hun leefkeuken alcohol schonken.[ref]RAG, Kasselrij Oudburg, nr. 2.099 rekeningen van de inkomsten op bieren 1782-1795.[/ref] Ook werd Franciscus geconfronteerd met een volledig ander dialect, waardoor hij de eerste weken weinig zal begrepen hebben van wat er allemaal tegen hem werd gezegd.
Zeveneken, minder rustig dan verwacht
Gelukkig was er weinig kans dat Franciscus zich zou vervelen. Zijn aankomst in Zeveneken viel ongeveer samen met een regimewissel in het land. Op 1 oktober 1795 waren onze gewesten “definitief” aangehecht door de Franse revolutionairen en dat ging ook in Zeveneken niet ongemerkt voorbij. Alle gebeurtenissen in en rond het dorp werden geobserveerd en genoteerd door een plaatselijke brouwer: Livinus Thienpont. Dankzij zijn bewaard gebleven dagboeken is van dag tot dag bekend van wat Franciscus Capitaine allemaal ooggetuige was.[ref]Universiteit Gent centrale bibliotheek, handschriftenzaal, handschrift nr. 2.879, 2 banden.[/ref][ref]SCHEPENS Erik, “Het dagboek van Livinus Thienpont uit Zeveneken. Plaatselijke kroniek van de Franse verdrukking en bezetting.”, artikel in “Heemkundige kring De Oost-Oudburg vzw”, jaarboek XXXV, 1998.[/ref] Omdat het huis van zijn grootmoeder aan de drukke Antwerpsesteenweg lag die door het dorp liep, hoefde hij maar aan de voordeur te gaan staan om alles vanop de eerste rang mee te maken.
FOTO 1
Zeveneken ca 1906. De foto werd getrokken 100 jaar nadat Franciscus Arnoldus Capitaine in de gemeente kwam wonen, maar geeft toch een goed beeld van het dorp waar hij rond liep. Het centrum bestond uit een reeks bescheiden huizen langs de steenweg Antwerpen-Gent, geplaveid met stevige kasseien. Voor de rest was er links en recht van de steenweg enkel aangestampte aarde. Op de grens met Lokeren stond een windmolen. Het verschil met wereldhaven Oostende, Franciscus’ vorige woonplaats, kon niet groter zijn.
Zeveneken voor de Eerste Wereldoorlog. Rechts ziet men nog net een stukje kerktoren boven de daken. Denk enkele 19de eeuwse burgerwoningen weg en men krijgt een idee van de onbeduidendheid van het dorp waar Franciscus Arnoldus Capitaine in 1795 vanuit Oostende was terechtgekomen.
Een snotneus zoals Franciscus, hij was 12 à 13 jaar in 1795, kwam ogen te kort om alle spannende en soms bizarre gebeurtenissen te volgen. Wekelijks, soms dagelijks, marcheerden en reden de meest diverse troepen voorbij: infanteristen, huzaren, dragonders, jagers te paard, pioniers, grenadiers, … Alleen al in 1795 gespreid over 27 dagen, niet minder dan 16.950 man in de meest diverse uniformen volgens het dagboek van Thienpont. Elk legeronderdeel was vergezeld, of werd gevolgd, door tientallen karren met bagage, kanonnen, wagens met buskruit, wagens met zieken en gekwetsten. Naast Franse troepen waren er ook de konvooien met Oostenrijkse, Hollandse en Engelse krijgsgevangenen die Franciscus’ voordeur passeerden.
In het centrum van het dorp werden vrijheidsbomen geplant, vervolgens omver gehakt, en opnieuw geplant. Telkens gaf dit aanleiding tot al dan niet verplichte festiviteiten en publieke danspartijen. Er was de spanning bij de loting van dienstplichtigen om de legers aan te vullen. Bij militaire overwinningen of andere feestelijke gebeurtenissen werden de kerkklokken geluid. Dit tot de bronzen klokken uit de toren werden gehaald, op karren geladen en weggevoerd om tot kanonnen te worden omgesmolten.
In de kerk werden vernielingen aangericht en toen ze uiteindelijk werd verzegeld werden de missen noodgedwongen op het kerkhof opgedragen. Steeds een spannende gebeurtenis want bij verschillende gelegenheden werden de gelovigen met de blanke sabel uit elkaar gejaagd.
Aan geruchten en fantasierijke verhalen “van horen zeggen” zal er evenmin een gebrek zijn geweest. De kans is ook groot dat Franciscus op het hart kreeg gedrukt om op zijn woorden te letten over geheime schuilplaatsen die in of rond het huis van zijn grootmoeder werden ingericht om geld, voedsel en goederen voor in beslagname veilig te stellen. Iets wat elk verstandig huishouden deed.
In 1797 kwam Franciscus’ 16-jarige zus Isabelle eveneens van Oostende over om gedurende enkele jaren bij haar grootmoeder in Zeveneken in te wonen. Gebeurde dit omdat hun ouders het in Oostende financieel zwaar hadden, of was het een poging om Isabella tegen zichzelf en “slechte vrienden” te beschermen?
[ref]versie 2018[/ref]