Wijlen Theresia Clara Moreau

Hoelang Anthony’s afwezigheid uit Brussel duurde (cfr. Clentinckx’ brief van 22 maart 1747) is onbekend. Zeker is dat het gezin Capitaine – Moreau met de zes jongste kinderen minstens vanaf 1750 terug, en deze keer definitief, in Brussel woonde, parochie Sint-Katelijne.

Het was in de Sint-Katelijnekerk dat op 16 juli 1750 Theresia Clara Moreau haar “pro deo” uitvaart plaats vond. Ze was net 54 jaar oud. Onder verschillende notariële akten prijkt haar handtekening, maar als individu is ze in de archieven zo goed als afwezig. Het is echter duidelijk dat het leven dat ze achter de rug had niet datgene was waarvan ze als jong meisje had gedroomd. Als dochter van enerzijds een hoge magistraat en anderzijds stammend uit een welgesteld oud adellijk geslacht was ze in 1717, op 21-jarige leeftijd, in het huwelijk getreden met Anthony Capitaine. Qua maatschappelijk afkomst haar mindere, maar met een (ogenschijnlijk) stabiel inkomen want fiscaal ambtenaar van de Staten van Brabant.

Het huwelijk had echter mee aan de basis gelegen van het ontslag van haar kersverse echtgenoot en dus verlies van het inkomen. Haar ouders hadden enkel massale schulden achtergelaten en het erfdeel dat ze van een tante had ontvangen was na enkele jaren huwelijk volledig weggesmolten want ook haar echtgenoot bleek schulden te hebben. Schulden hadden zelfs tot een rechtszaak met haar moeder geleid en gesteggel over een geërfd bed. Geld was gans haar huwelijk een probleem, maar gedurende de jaren Oostmalle genoot ze als echtgenote van de grafelijke rentmeester / griffier / schout enig aanzien. Toen ze vanaf eind 1729 de echtgenote was van een eenvoudige douanier was er van aanzien gene sprake meer. Bovendien was het voortaan zeker armoe troef.

Ook op sociaal vlak zal het armoe troef zijn geweest. Enerzijds diende het gezin verschillende keren met pak en zak te verhuizen telkens Anthony als douanier werd overgeplaatst. Anderzijds zullen de conflicten die haar echtgenoot aanging met collega’s, oversten en werkgevers ook een schaduw hebben geworpen op haar sociaal leven.

De kans is bovendien groot dat ze door haar afkomst en opvoeding neerkeek op de andere douaniersvrouwen en zelf ook nogal stug in de omgang was. Dat ze geen volksvrouw was viel bleek uit alles. Zelfs na bijna tien jaar een leven als douaniersvrouw te hebben geleid noteerden Anthony’s oversten in 1735 dat zijn echtgenote “une demoiselle de condition” was.

Het sociaal isolement blijkt onrechtstreeks ook uit de parochieregisters. In de periode 1726 – 1743 toen ze met haar gezin achtereenvolgens woonde in Oostmalle, Balen, Turnhout, Balen, Burdinne, Tienen, Turnhout en Arendonk, trad ze nooit op als doopmeter. Zelf deed het gezin Capitaine (noodgedwongen) wel beroep op collega’s, buren en kennissen als ze een kind lieten dopen.

Financieel was het onmogelijk om huishoudelijke hulp in te huren. Theresia zal zich dus krom hebben gewerkt om haar huishouden, steeds in tijdelijke onderkomens, draaiende te houden. Dat minstens tien voldragen zwangerschappen eveneens hun sporen nalieten is evident.

Of ze geschikt was om een kroostrijk huishouden te runnen is onbekend. In elk geval is zeker dat het gezin verpauperde wat blijkt uit wat over haar kinderen bekend is. De oudste zoon, slechts kleermaker van opleiding, zou levenslang slechts een gewone douanier zijn. De tweede zoon, eveneens garde bij de douane, crepeerde letterlijk van armoede op een strozak. De dochters deden het niet echt beter: één werd kantwerkster, een andere wasvrouw/strijkster. De meeste kleinkinderen waren zelfs niet meer in staat om hun handtekening neer te pennen.

 

Nieuw huwelijk

Na vier jaar weduwnaar te zijn geweest, trad de ondertussen 57-jarige Anthony op 3 november 1754 voor de tweede keer in het huwelijk. De plechtigheid vond plaats in de Brusselse parochie Onze-Lieve-Vrouw van Montserrat in de Marollen en het was lang geleden dat Anthony nog eens zijn eerste voornaam Livinus had gebruikt. Bruid was de ca 25-jarige Maria Josepha Pierré (°ca. 1729, +Brussel 8/05/1815), dochter van Jacobus Pierré en Maria Theresia Canon. Anthony’s schoonzus Ida Moreau en haar echtgenoot Joannes Baptiste Van Balen waren twee van de drie getuigen.

Huwelijk van Livinus Antonius Capitaine met Maria Josepha Pierré op 3 november 1754. Huwelijksgetuigen: Jacobo Pierré, Joanne Baptista Van Balen en Ida Morreau.

Verschillende van Anthony’s kinderen waren ouder dan hun nieuwe stiefmoeder. Toch werd ze blijkbaar goed ontvangen door de familie en werd ze op termijn gevraagd als doopmeter van een stiefkleinkind en een stiefachterkleinkind.  Haar eigen huwelijk met Anthony bleef kinderloos.

 

Werken tot de laatste dag

Er was geen sprake van dat Anthony in Brussel kon genieten van een rustige oude dag. Tot zijn laatste snik diende hij voor zijn dagelijks brood te werken. Na zijn breuk met Egide Bauwens waren de jobs waarvoor hij als vijftiger in aanmerking kwam beperkt. Hij bezat veel vaardigheden en administratieve kennis, maar een echt ambacht had hij nooit geleerd. Het langst had hij bij de douane gewerkt en het hoeft ook niet te verwonderen dat hij werk vond dat in het verlengde lag van die jaren.

De ex-douanier trad in stadsdienst als garde aan een Brusselse stadspoort. Van september 1751 tot en met juli 1761 is zijn naam onafgebroken terug te vinden op de lijsten van “changement des commis des portes de cette ville”. Een maandelijkse dienstroosters waarbij telkens twee gardes aan een stadspoort werden toegewezen om er dienst waar te nemen.[ref]SAB, oud archief Brussel, lias nr. 166 droits d’entrée et de sortie. XVIIIe siècle. [/ref] Het ging om de poorten van: “Louvain, Namur, Halle, Anderlecht, Flandre, rivage, Lacq (= Laken), Scharebeecq, canal”.

Behalve het controleren van goederen en het innen van de stedelijke in- en uitvoerbelastingen, dienden de gardes ook paspoorten te controleren en vreemdelingen te registreren. Bedelaars diende men natuurlijk de toegang tot de stad te weigeren. Indien in de omgeving een veeziekte was uitgebroken, diende men het vee te controleren. Ook wapens zag men de stad liever niet binnen komen en men was verplicht deze in bewaring te geven. Incidenten en alles wat verder relevant was werd opgetekend in een dagelijks logboek. Natuurlijk diende men ook de poort en omgeving proper en netjes te houden.[ref]SAB, oud archief Brussel, register nr. 3.064 eedafleggingen en orders voor personeel voor commissionering aan de stadspoorten.[/ref]

Sommige dienstlijsten bevatten korte nota’s waardoor bekend is dat Anthony in juni 1757 aan de Leuvensepoort een partij “neteldoek” had aangeslagen. Januari 1758 had hij aan dezelfde poort, “24 maroquine” (een soort lederwaren) aangeslagen. Oktober 1759 had men hem aan de Vlaamse poort moeten vervangen omdat hij opeens ziek was geworden


De Leuvensepoort, deel van de Brusselse stadsomwalling. Schilderij L. Spaak ca 1780 (mogelijks geromantiseerd). De poort werd afgebroken in 1784.


Lijst met de indeling van de poortwachters over de verschillende Brussels stadspoorten. Vanaf 16 oktober 1751 deed Anthony Capitaine dienst aan de “Rivage porte”, vanaf 20 november 1751 aan de Naamse poort.

 

Van hogerhand kregen de poortwachters ook nuttige tips. Toen Anthony in augustus 1757 dienst deed aan de Lakense poort noteerde zijn overste: “averti les commis des portes de Lacq (= Laken) et rivage quand les charretiers (= vrachtvoerders) de Malines amènent et déclarent huile de lampe, qu’ils doivent examiner si ce n’est pas huile de pavot (= papaverolie, die duurder was) qu’ils pourront connaitre au gout par sa douceur”.[ref]SAB, oud archief Brussel, lias nr. 166 droits d’entrée et de sortie. XVIIIe siècle.[/ref]

Voor de periode 23 juli 1756 tot 23 november 1760 bleven 24 loonstaten van de stad Brussel bewaard met Anthony’s naam en handtekening. Telkens “voor een maand gage van de commisen aan dezer stads poorten, vaart en waag (de stadswaag of balans) mede om gedurende de zelve maand gewaakt te hebben aan enige dezer stadspoorten en op de vesten”.[ref]SAB, oud archief Brussel, lias nr. 582 listes des offices, gages, pièces diverses, maandelijkse loonstaten 23/06/1756 – 23/06/1757 en maandelijkse loonstaten 23/12/1759 – 23/11/1760.[/ref] De poortwachters werden inderdaad ook ingeschakeld bij de algemene ordehandhaving en brandwacht. Waarschijnlijk is de “Capiteyn Antoine” op een lijst van de Brusselse burgerwacht uit 1752 “onze” Anthony.

Hoewel Anthony na juli 1761 bij gebrek aan archiefmateriaal niet meer werd terugvonden, is het waarschijnlijk dat hij nog enkele jaren in dienst bleef van de stad Brussel. Naarmate hij ouder werd kreeg hij mogelijk één of ander bureaujob of werd hij bediende aan de stadswaag.

Voor juni 1767 werd hij (tijdelijk) op rust gesteld. Een bevolkingstelling uit 1767 vermeld hem als “Cappitijn Antoon, ancien commis de cette ville”. Hij woonde toen in een huis in de “Paepevesten” in de “Vlaemsche Steenwegwyck” onderdeel van de Sint-Katelijneparochie.[ref]SAB, registre nr. 1.042 Revue ou dénombrement des habitants de la Ville, 1767, wijk 23 “Vlaemsche Steenwegwyck”.[/ref]

Op 27 juni 1768 legde een Jacobs Charlier de eed af als nieuwe “commis aan dezer stadspoorten, vacerende (= vacant) mits d’aflijvigheid van n. Capiteyn, zonder vrijdom van wacht, bij provisie en tot naarder order”.[ref]SAB, oud archief Brussel, register nr. 3.066 commissien ende collatien van de officieren der tresorye vanaf kerstdag 1759, eedaflegging dd. 27/06/1768.[/ref] Twee dagen eerder, op 25 juni 1768, was Livinus Antonius Capitaine inderdaad begraven op het kerkhof van de Sint-Katelijnekerk, 71 jaar oud, na een dienst met gehuurd “kruis en barekleed”. Een bescheiden luxe.

De laatste jaren van Anthony’s leven had hij de zorg over een kleindochter: Joanna Catharina Capitaine (°Wuustwezel 26/12/1747, +Brussel 18/01/1818). Deze was ca 1755 op 7-jarige leeftijd bij haar grootvader komen inwonen nadat haar vader Thomas Capitaine was overleden. Ze zou Brussel en haar grootvader niet meer verlaten, hoewel haar moeder pas in 1777 overleed.

Anthony’s weduwe overleefde hem bijna een halve eeuw en ging geen tweede huwelijk aan. De Brusselse bevolkingstelling van 1812 vermeldt haar bij sectie 4, “Rue du Cypres” onder nr. 965 als “Maria Josepha Pieret, weduwe Antoine Capitaine”. Ze was toen dagloonster (de opgegeven leeftijd, 69 jaar, was foutief).

Toen ze uiteindelijk op 8 mei 1815 overleed noteerde men bij de burgerlijke stand van Brussel dat ze 86 jaar oud was en “pensionné de l’hospice” van het groot begijnhof “4e sectie nr. 965”.

[ref]versie 2018[/ref]