Zwoegen en zuinig leven, zonder aandacht te trekken

Franciscus had tijdens de enkele weken voorhechtenis zijn lesje geleerd want de volgende zestig jaar leefde hij als een grijze muis.

De eerste jaren van zijn huwelijk was Franciscus volgens de geboorteakten van zijn kinderen (thuis)-wever (1802, 1803, 1806, 1807).  In mei 1810 verdiende hij in Lokeren de kost als “sommelier”, maar was hij met zijn gezin nog steeds in Zeveneken, “section Bourg” (= het dorp) gedomicilieerd.  Volgens het bevolkingsregister deelden ze er in 1811 huis nr. 126 met de 102-jarige Josse Christiaen!  Had de ambtenaar zich iets laten wijs maken over de leeftijd?  Een schrijffout?  Ze deelden de woning ook met het arbeider Francois Plaetinck, zijn echtgenote Anne Marie Steenbeke en hun drie kinderen.[ref]RAG, modern gemeentearchief Zeveneken (GEM220), nr. 22 bevolkingsregister 1811.[/ref]  Franciscus was toen terug (thuis)wever.

Hij betaalde op 4 juli 1817 in Zeveneken patentbelasting “comme exerçant la profession de vendeur de bière en détail”.[ref]RAG, modern gemeentearchief Zeveneken, nr. 14 patentrecht rol 1817.[/ref]  Het ging om een bijverdienste waarbij er weinig concurrentie was.  Op een bevolking van 2.274 zielen waren er in Zeveneken toen drie verkopers van bier “en détail” en twee “vendeur de genièvre en détail”.

Op 27 februari 1827 verhuisde het echtpaar Capiteyn – Van Deursen met vier kinderen, een 100-tal meter waardoor ze in Lokeren terecht kwamen.  Daar woonden ze in de Drongenstraat 125, wijk Nieuwpoort.[ref]RABW, modern gemeentearchief Lokeren, inschrijvingen reeks JL899.[/ref]  Een wijk die vanaf 1831 tot de parochie Zeveneken behoorde.  Dochter Maria Josepha, dienstmeid in Eksaarde, vervoegde hen enkele maanden later (dd.16/05/1827).

Franciscus bleef de volgende jaren de schamele kost verdienen als (thuis)wever (2/1828, 5/1834, 4/1839) en dagloner (8/1840).  Het gezin had het financieel niet breed en geld voor onderwijs was er zeker niet.  Net zoals hun vader zouden de zonen Capiteyn levenslang analfabeet blijven.  Evenmin leerden ze een ambacht.  Decennialang zouden ook zij de kost als gewone (thuis)wever verdienen.

Een thuiswever aan het werk.

 

Een rustige oude dag

Augustus 1840 waren alle kinderen de deur uit.  Dochter Ilderique (ook als Ulrica gevonden) was in maart 1827 naar Gent getrokken om er als dienstmeid te gaan werken.  Dochter Maria-Josepha en haar broers Eugenius, Alphonsius en Jacobus Fransiscus waren respectievelijk in 1828, 1834, 1839 en 1840 in Lokeren gehuwd.  Aanvankelijk bleven de gehuwde kinderen in de omgeving wonen, na verloop van tijd trokken er een aantal richting Gent.

Toen alle kinderen de deur uit waren verhuisden Franciscus en echtgenote terug enkele meters.  Van Lokeren kwamen ze daardoor terug in Zeveneken terecht.  Op 7 januari 1843 werd het echtpaar, nog steeds wevers, ingeschreven in de wijk Dorp nr. 126 (= het “Sint-Elooystraetje”).[ref]RABW, modern gemeentearchief Lokeren, uitschrijvingen reeks JL899.[/ref]  Het huis was de helft van een tweewoonst, eigendom van Maria Thérèse Van Petegem, weduwe van Joannes Vermeire. Achter of naast de woning had het echtpaar Capiteyn – Van Deursen de beschikking over 1 are 95 centiare (195 m2) moestuin en een boomgaard van 5 are 95 centiare (595 m2).  In een schuurtje hielden ze een geit.[ref]RAG, modern gemeentearchief Zeveneken (GEM220), nr. 20 landbouwstatistiek 184.[/ref]

Zeven jaar later werd de huurwoning op 26 februari 1850 door Franciscus’ dochter Ilderique Capitaine aangekocht voor 3.000 frank.[ref]Oorspronkelijk was de woning eigendom geweest van wijlen koster Lieven Ferdinand Dhondt en zijn broer Eloy Dhondt.[/ref]  Franciscus was toen 67 jaar, zijn echtgenote 74 jaar.  Alles wijst er op dat Ilderique het huis kocht om haar ouders een ongestoorde oude dag te verzekeren.  Een mooi gebaar want deze dochter had haar ouders zeker grijze haren bezorgd.  Tussen 1833 en 1844 was ze immers in Gent bevallen van niet minder dan acht buitenechtelijke kinderen, volgens de burgerlijke stand steeds van een onbekende verwekker.  Toch was Ilderique niet aan lager wal geraakt, zelfs in tegendeel want kort voordien had ze zich in Gent een riante burgerwoning laten bouwen waar geen lening aan te pas was gekomen.  Over deze opmerkelijke dochter meer in een volgend hoofdstuk.

 

Weduwnaar

Na het overlijden van Petronilla Theresia Van Deursen (+Zeveneken 18/07/1856), 81 jaar oud, verhuisde de bejaarde Franciscus in Zeveneken naar het huis Dorp nr. 138 waar hij samenwoonde met Joannes De Thaey, broodbakker, Joanna Cecilia Dhondt, winkelierster en Alexandrina De Thaey, dienstmeid.  De relatie tot deze personen is onbekend.  Mogelijk was hij door dochter Ilderique bij dat gezin tegen betaling “in de kost” gedaan.

Het huis in het Sint-Elooistraatje werd door Ilderique Capitaine terug verkocht op 17 maart 1857 aan de vrouw van wie ze het in 1850 had gekocht, en tegen dezelfde prijs: 3.000 frank.  Het werd omschreven als “d’helft van een huis stede en erve midtsgaders boomgaard, groenselhof en verder aanhorigheden”, “wezende het westdeel” van een tweewoonst in het “Sint-Eloystraetjen” (kadastraal gekend Zeveneken sectie B, nrs. 325, 326 en 327).[ref]RAG, notariaat Joseph Drubbel Oostakker, nr. 31, akte 17 dd. 19/03/1857.[/ref]

Op 28 september 1859 verhuisde Franciscus, ondertussen 77 jaar oud, naar Oostakker wijk Sint-Amandsberg waar hij bij één van zijn zonen ging inwonen.  Vanaf 6 maart 1861 woonde hij terug in Lokeren, ook bij één van zijn kinderen.  Tot zijn overlijden zou Franciscus afwisselend telkens voor een aantal maanden door één van zijn kinderen in huis worden genomen.  Hij overleed uiteindelijk op 9 juni 1865 te Lokeren wijk Nieuwpoort in de Drongenstraat (op wandelafstand tot de kerk van Zeveneken), 82 jaar oud.  Een woning die hij deelde met zijn zoon Alphonsius en diens gezin.  Als doodsoorzaak werd “marasme” (= kwijning, krachteloosheid) opgegeven.[ref]SALok, modern archief Lokeren, statistieken van overlijden nr. 203b, overlijden nr. 213.[/ref]  Hij was dus rustig van ouderdom uitgedoofd.

Franciscus had zijn einde voelen naderen en een paar weken voor zijn overlijden had hij de Lokerse notaris Augustinus Muys naar zijn woning laten komen om er in “een kamer met venster ter straat” zijn laatste wilsbeschikking op te tekenen.

Als beloning voor de goede zorgen die hij van zijn jongste zoon had genoten bij wie hij inwoonde liet Franciscus op 26 april 1865 noteren: “Ik geef en legatere aan mijne zoon Alphonsius Capitaine, met mij wonende, vooruit buitendeel en met ontslag van inbreng in vollen eigendom zulkdanig part of deel mijnen nalatenschap als waarvan de wet mij toelaat in zijn voordeel te beschikken”.  Door de notaris gevraagd om te tekenen had hij verklaard “niet te kunnen schrijven noch naamtekenen, ter oorzaak dat hij zulks nooit heeft geleerd”.[ref]RAG, notariaat Jules Lammens Gent, nr. 27 akte 72 dd. 17/04/1867.[/ref]

Dat een 82-jarige analfabete wever op rust, zonder onroerende bezittingen, die inwoonde bij zijn zoon in een zeer bescheiden huurwoning, het nodig vond om een notaris aan zijn ziekbed te sommeren om een testament op te maken kwam door een speling van het lot.  Anderhalf jaar voor Franciscus was zijn dochter Ilderique op 5 november 1863 in Gent overleden.  Haar opmerkelijke levenswandel had ervoor gezorgd dat ze aan onroerende en roerende bezittingen een vermogen naliet dat vele tienduizenden franken waard was en haar vader had hiervan 1/8ste geërfd.  Wegens allerlei verwikkelingen, waarover meer in een volgend hoofdstuk, had haar vader in 1865 hiervan nog geen frank ontvangen en zijn testament was dan ook bedoeld om de verdeling van dit “zwevende” erfdeel te regelen.

[ref]versie 2018[/ref]